Ik laat je niet los!
Overweging op 23 april 2023 door Ineke Lamers
Bij: Jesaja 43, 1-12 en Johannes 21, 1-14
‘We vertikken het in deze nacht om enkel wakker te liggen van de dood en de ellende die we allang en alom kennen. Deze nacht vieren we het leven.’ Zo ongeveer hoorden we het hier in de Paasnacht.
Persoonlijk kan ik vrij goed piekeren over dood en ellende en mogelijke rampspoed: over mijn dierbaren, over mezelf, over de toekomst. Vaak is er angst over dingen waar ik weinig tot niets aan kan doen: we gaan allemaal ooit dood, gedane zaken nemen geen keer, er is altijd een leven dat niet geleefd is, enzovoorts.
En dan gaat mijn leven nog van een leien dakje… Of is het juist daarom? Dat ik aan het wachten ben tot het allemaal instort? Op betere dagen kan ik angst hanteren zodat ze me niet overspoelt. Maar soms kies ik ervoor om me letterlijk of figuurlijk af te zonderen, zoals die leerlingen van vorige week, in een afgesloten kamer.
Ik ben zo iemand waarover het spreekwoord zegt: ‘de mens lijdt het meest door het lijden dat zij vreest, maar nimmer op komt dagen. Zo heeft zij meer te dragen dan God te dragen geeft.’
De mens lijdt het meest door het lijden dat zij vreest.
Tegenover angst
In de paastijd staat er iets tegenover angst, lijden, geweld, dood en doodsheid, conflict, afgeslotenheid. Het grote woord is opstanding, je graf verlaten, in het licht stappen. Een groot woord is dus ook: vertrouwen dat je niet losgelaten wordt…
In de Bijbel is vertrouwen, geschonden vertrouwen, hersteld vertrouwen een rode draad. Vorige week hoorden we hoe de ENE haar woede intoomde: het water van de zondvloed trok weg en mensen en dieren konden opnieuw gaan leven op het land. Vandaag klinken woorden van belofte, woorden van vertrouwen bij monde van de profeet Jesaja. De ENE is Israëls redder. Zij heeft dat volk bij de naam geroepen, stuk voor stuk. Het is haar volk en van niemand anders. Zij is het die redt en niemand anders. Dat volk is ziende blind en horende doof, maar toch wordt het behoed en verzameld vanaf de uiteinden van de aarde. Dit zijn de woorden die Jezus en zijn volgelingen, voor zover zij Joden zijn, van kinds af aan gehoord hebben. Het is dit vertrouwen dat het vertrouwen van Jezus in de ENE, die hij zijn vader noemt, gevoed zal hebben.
Ontmoetingen met de opgestane
De verhalen uit Johannes 20 die we vanaf de paasnacht horen, laten zien dat dit vertrouwen op de ENE niet zo eenvoudig is. We horen over drie ontmoetingen met de opgestane. Als eerste ontmoet Maria uit Magdala hem, in de graftuin. Daarna ziet een groep leerlingen Jezus twee keer in hun midden, een keer zonder Thomas en een keer met Thomas. Ze hebben zich uit angst opgesloten ergens in Jeruzalem. Telkens is er eerst verwarring of aarzeling voordat de aanwezigheid van Jezus beaamd kan worden. De slotzinnen van hoofdstuk 20 luiden: ‘Jezus heeft nog veel meer wondertekenen voor zijn leerlingen gedaan die niet in dit boek staan, maar deze zijn opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leeft door zijn naam.’ Dat klinkt toch erg als de afsluiting. En dan komt toch nog hoofdstuk 21: een latere toevoeging wordt gezegd.
Iemand die er meer verstand van heeft dan ik, beschouwt dit 21e hoofdstuk als een legende, en dat betekent letterlijk: wat gelezen moet worden. Wat moet hier gelezen worden? Wat moet hier geleerd worden?
De derde ontmoeting
Jezus verschijnt nog eens aan de leerlingen, aan een deel van hen althans, bij het meer van Tiberias, in Galilea dus, waar het allemaal begonnen was. Ze zijn van Jeruzalem, plaats van verraad en verloochening, van dood en opstanding, naar huis teruggekeerd. En ze doen daar waar ze voorheen de kost mee verdienden: vissen. Simon Petrus stelt het voor en Thomas, Natanaël, Jakobus en Johannes – dit zijn de zonen van Zebedeüs en nog twee anderen- gaan mee. Zo werden Simon, Jakobus en Johannes ook ooit geroepen: terwijl ze aan het vissen waren. Alles lieten ze achter voor die roepstem. En nu?
Je maakt iets bijzonders mee, met een onbekende, op plaatsen die je niet of nauwelijks kent. Je weet het zeker: voortaan doe ik het anders! Mijn leven is niet meer hetzelfde! Ik ben een leerling, een vernieuwer! Maar dan kom je thuis en voor je het weet, zit je in de oude vertrouwde routine. Je was een visser, je lijkt weer een visser te worden. Hoe je de weg van leerling moet vervolgen zonder Jezus: geen idee. En dus heb je niks: geen eten, geen richting, geen doel.
En dan roept er iemand: ‘Heb je wat te eten?’ Nee, duh! En hij roept: ‘Gooi je net ’ns uit aan de rechterkant van de boot, kijk wat er daar te vinden is!’ En dan blijkt het net overvol, te zwaar om zo uit de boot te tillen. Daarin herkent de geliefde leerling Jezus: het is de Heer! In de overvloed wordt Jezus herkend en ze gaan met vis en al naar hem toe. Aan de wal blijkt dat er al eten is: brood, vis op een vuurtje. Een beetje van hun eigen vangst wordt erbij gelegd. Wat biedt Jezus hen aan? Brood en vis, zichzelf. Hij is hun voedsel voor onderweg. Hij maakt hen tot mensen met een boodschap, apostel, mensenvisser zoals het in Lucas staat.
Opgevist uit de diepte
Wat hebben ze gevonden in de diepte? 153 vissen, alle bekende vissen in de Helleense wereld. Iedereen moet opgevist worden uit de diepte. Uit de diepte, waar dood is, lijden, onmacht, chaos, verstarring, geweld. Dat is de opdracht: ga op weg, ga zoeken en je zult mensen vinden die bevrijding nodig hebben, bevrijding van hun zonden. En daarmee word je zelf van zonden bevrijd, zoals eigen belang eerst, onverschilligheid, lafheid, gemakzucht.
Die mensen vind je niet als je blijft binnen het vertrouwde en bekende. Je vindt ze pas als je durft te gaan waar je liever niet gaat, als je de koers wijzigt. Dat gooit je leven overhoop, maar weet: dat is juist de bedoeling! Zo houden we elkaar vast, zo houdt die ENE ons vast. Dat ook wij onze netten durven uitgooien aan de onbekende kant van onze boot.
Amen.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!