Doen wat gedaan moet

Overweging op 29 september 2024
door Arthur van Tongeren

Bij: Numeri 11, 24-29 en Marcus 9, 38-48

 

Wat doe je als het volk mort, de mensen klagen, niet tevreden zijn met de situatie waarin zij leven moeten? Als zij het gezag van de leiders of overheid niet of nauwelijks meer erkennen? En als dit alles zwaar op je schouders drukt omdat jij je geroepen voelde – nog steeds voelt – om hier iets aan te doen? Ik kan me zo voorstellen dat je dan bezwijkt onder de last, dat je het niet meer trekt.

Deze woorden zouden zo maar op onze huidige tijd kunnen slaan, maar net zo goed hebben ze betrekking op de situatie waarin Mozes zich bevindt. We zongen het immers al: de Schrift is een levend boek van mensen over mensen: oude ervaringsverhalen die ons ook nu nog iets te vertellen hebben. Om de lezing uit Numeri van vandaag te kunnen plaatsen, moeten we eigenlijk eerst een stapje terug doen, naar het aan deze lezing voorafgaande deel van hoofdstuk 11 om precies te zijn.

Leider tegen wil en dank

Daar, in de verzen 1-23 dus, horen we dat het volk Israël zijn nood klaagt bij de Enige – wiens woede daarover oplaait als een vuur dat hen slaat, en dat pas na gebed van Mozes dooft. Wat hebben zij dan te klagen, de Enige heeft hen toch bevrijd uit Egypte? ‘Ach, waren we nog maar daar! Daar aten we vis, komkommers, meloenen, prei; hier drogen we uit en hebben enkel dat manna… Hadden we maar vlees!’ Je zou ze toch wat doen, die ontevreden schooiers!

Toen Mozes hoorde dat alle families zaten te klagen voor de ingang van hun tent, en dat de Enige woedend geworden was, vond hij dit onrechtvaardig. ‘Waarom geeft u mij de last van dit hele volk te dragen? Ze willen vlees, maar waar haal ik vlees voor een heel volk vandaan? Als u mij zo wilt behandelen, dood me dan maar, dan blijft verdere ellende mij tenminste bespaard.’ Mozes heeft er duidelijk geen zin meer in, zo hoeft het voor hem niet langer. Hij is ook maar tegen wil en dank de leider van dit zooitje ongeregeld – laat de Enige het zelf maar oplossen.

Hoe meer hulp, hoe beter

En dat is wat gebeurt: God beveelt Mozes de volgende dag zeventig van de oudsten van het volk bijeen te brengen in de ontmoetingstent. Terwijl de Enige daar met Mozes spreekt, zal een deel van de geest die op hem rust ook neerdalen op de zeventig zodat zij de last mee kunnen helpen dragen. En, o ja, verder moet Mozes het volk opdragen de volgende dag rein te zijn, dan krijgen ze vlees te eten. Vlees willen ze? Dat zullen ze krijgen! Niet één dag, of vijf, maar zo staat er: ‘een volle maand, tot het u de neus uitkomt en u er misselijk van wordt.’ Want ze hebben de Enige geminacht door erover te klagen dat ze uit Egypte zijn weggegaan.

Mozes brengt de boodschap over zoals hem is opgedragen, en verzamelt zich met de zeventig rond de tent, zo las Margriet ons daarnet voor. Zeventig? Nou bijna, want er zijn er altijd wel een paar die niet goed geluisterd hebben, het verkeerd in hun agenda zetten (‘O, was dat vandaag…?’), of gewoon geen zin hebben. Eldad en Medad heten ze dit keer en ze blijven achter in het kamp, alwaar ze evengoed de geest ontvangen en beginnen te profeteren. Het mag ons niet verbazen eigenlijk: hun namen (Eldad en Medad) betekenen zoiets als ‘hem die God liefheeft’ en ‘beminde’; lievelingetjes van God zelf. Ook is er eigenlijk altijd wel iemand in de buurt die meent te moeten gaan klikken. Maar Mozes vindt het prima zo. ‘Profeteerde iedereen maar!’, zegt hij. Hoe meer hulp, hoe eenvoudiger en lichter zijn taak zal zijn. Bovendien maakten zij deel uit van de zeventig, maar zelfs anderen die zich enkel geroepen voelen mogen wat hem betreft meedoen. Doen wat gedaan moet: het goede werk komt allen toe. Handen, voeten en stem geven aan het Woord is ieders opdracht, hoe klein, nietig of onbetekenend je ook bent. Dat woord, we zongen het al, is een witte steen de toekomst ingeworpen, een wegwijzer. De Enige bewijst Mozes en het volk hier een teken van ontferming en bevrijding, maakt het schijnbaar onmogelijke mogelijk.

En ja, die andere belofte komt hij ook na: het vlees komt er, massa’s kwartels. Ontelbaar veel, te veel om te eten; en de Ene ontstak in woede tegen het onverzadigbare volk en bracht het een grote slag toe. Be careful what you wish for, it might come true…

Wie niet tegen ons is, is voor ons

In het evangelie volgens Marcus hoorden we van een soortgelijk geval. Johannes komt naar Jezus toe en zegt: ‘Meester, we hebben iemand gezien die in uw naam duivels uitdreef en we hebben geprobeerd hem dat te beletten omdat hij zich niet bij ons wilde aansluiten.’ Wat is dit voor praktijk? De leerlingen die zelf niet in staat bleken een bezetene te genezen, komen nu klagen dat iemand anders dat wel kan – en doet – met als argument dat hij niet een van hen is. Staat er ergens soms geschreven dat je lid van een club of organisatie moet zijn om goed te doen, je naaste te helpen? Nee toch? We hebben de Tien Woorden ontvangen, de Thora, een wegwijzer naar een goed samen-leven. Nergens staat dat je daarvoor een geloof moet aanhangen, of een meester moet volgen. Sterker nog: een joodse rabbi vertelde ooit dat de Thora vooropstaat, dat je die te allen tijde moet doen, dat dat je levensopdracht als mens is, ongeacht of je wel of niet gelooft. Jezus zit blijkbaar ook op die lijn, want hij zegt de leerlingen dat ze het de man niet moeten beletten. ‘Wie niet tegen ons is, is voor ons’, zegt hij. En ter versterking: ‘Wie jullie een beker water geeft omdat jullie bij Christus horen, zal zeker beloond worden. Maar wie een van de geringsten ten val brengt, is beter af als hij met een molensteen om zijn nek in zee wordt geworpen.’

Eén opdracht voor alle mensen

Dat boek, geschreven tot bevrijding van mensen, is heel duidelijk. Het roept op het goede te doen, de Enige hoog te houden door je naaste lief te hebben. Geen kleine lettertjes of randvoorwaarden, alleen die ene opdracht: goed te doen, doen wat gedaan moet. We moeten mensen worden zoals mensen bedoeld zijn, elkaar tot zegen zijn. Er wordt ons niet gevraagd om grote woorden of daden. We hoeven niet te profeteren of duivels uit te drijven bij mensen die bezeten zijn. De kleinste daad van naastenliefde – al is het maar een beker water – volstaat. Niet verslagen terneerzitten omdat we het grote leed van de wereld toch niet kunnen oplossen, maar kijken wat wél kan zou onze premier zeggen. Zomaar eens bij iemand langsgaan om het gevoel van eenzaamheid te verdrijven. Een dakloze op straat een kop koffie aanbieden, al dan niet met een praatje, hem (of haar) laten merken dat hij opgemerkt wordt, er zijn mag. Vluchtelingen op een humane manier van de broodnodige levensbehoeften voorzien: fatsoenlijke huisvesting, kleding, eten en drinken. Of misschien gewoon anderen niet meteen veroordelen omdat ze anders denken dan wij, maar proberen met mensen in gesprek te blijven, te horen wat hun kant van het verhaal is – misschien zelfs een beetje begrip daarvoor krijgen. Dat is in onze maatschappij allemaal niet vanzelfsprekend helaas. Mensen worden gedehumaniseerd, ongewenst verklaard, behandeld als uitschot, en zelfs met de dood bedreigd.

Wie dat normaal vindt, daaraan meewerkt, heeft niet meer de weg voor ogen die wij zouden moeten gaan, verstaat niet meer de roepstem van de Enige. Die God van liefde kan alleen bestaan in mensen, in ons, alleen handelen door onze handen en voeten. Wij kunnen de duivels van eenzaamheid, angst, pijn, verdriet en geweld uitdrijven. Dat vraagt van ons om te leven vrij van angst, onbevangen te doen wat moet, te leven zoals al ooit door één is voorgedaan. Kleine mensen die door kleine daden grootse dingen tot stand kunnen brengen. Opdat ooit die nieuwe wereld komen zal, waar brood genoeg en liefde is voor allen. Dat het zo moge zijn.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *