Hoezo dienstbaar?
Overweging zondag 17 oktober 2021 door Nico Meijer
Bij: Jesaja 29, 18-24 en Marcus 10, 32-45
Het evangelie van vandaag doet me denken aan dat jongetje van vier, dat aan zijn moeder vroeg hoe het zou gaan als moeder dood zou gaan. En moeder legde uit, dat moeder dan naar het kerkhof zou worden gebracht, met een auto of misschien zelfs met een koets met paarden ervoor – het verhaal dateert al van even geleden – waarop onze kleine vriend begon te stralen: “Mag ik dan bij de koetsier op de bok zitten?” Dat zag hij wil zitten. Wel eerlijk, maar weinig empathisch.
De een zijn dood is de ander zijn brood
Jezus spreekt met bezorgdheid over zijn naderende einde: gevangenschap, bespotting, geseling en ten slotte de dood, en Jakobus en Johannes komen hem vervolgens vragen: “Als het zover is, mogen wij dan in uw nieuwe rijk rechts en links van u komen zitten”? Die keken al vooruit en zagen er wel brood in, in dat nieuwe rijk. Onderweg hadden ze ruzie gemaakt en de ministersposten al zo’n beetje onder elkaar verdeeld. Diezelfde Johannes nota bene, die later dat diepzinnige evangelie schreef. En diezelfde Jakobus, voor wie al eeuwen lang pelgrims naar Compostela lopen. Maar aanvankelijk, voor het zover was, moesten ze nog heel wat leren. Niet gek, dat die andere apostelen in hun wiek geschoten waren door dit soort ambities.
Toch is het heel menselijk. Wij kennen het spreekwoord: De een zijn dood is de ander zijn brood. En: het hemd is nader dan de rok. Eigen volk eerst. Als het erop aankomt, proberen we toch eerst ons eigen hachje te redden. Bij het zien van de overstromingen van een tijdje geleden, hebben we medelijden met de slachtoffers van die ramp, maar zijn we stiekem ook wel erg blij dat we zelf droge voeten hebben gehouden. Een soort overlevingsinstinct.
Dienstbaarheid in plaats van eigen belang
Jezus houdt ons voor: “Wie onder jullie de grootste wil zijn, moet jullie dienaar zijn”. Hij waarschuwt ons voor de uitwassen van het alleen maar bezig zijn met je eigen belang. Dienstbaarheid is het cement in de samenleving, het maakt het samenleven mogelijk. Zonder omzien naar elkaar wordt de wereld ondraaglijk. Elkaar ter wille zijn, elkaar een goed hart toedragen, ieder het zijne gunnen, elkaar doen leven. Hoe belangrijk ís dat. Je eigen belang ondergeschikt maken aan het algemeen belang: het welzijn voor allen. Dienstbaarheid zit ons christenen in het DNA. En dat is maar goed ook.
En die dienstbaarheid houdt niet op, als je gezagsdrager bent geworden en leiding moet geven. Juist dan is dienstbaarheid van belang: om de verleiding te weerstaan om de baas te gaan spelen. Een leidinggevende functie is een dienende functie. Het gaat erom de zaken soepel te laten verlopen. Men spreekt daarom ook wel van de dienst van het gezag.
Wankel evenwicht
Maar het evenwicht tussen naastenliefde en eigenliefde is delicaat. Hoever moet je gaan in je medemenselijkheid, in je dienstbaarheid? Het doet me denken aan Sanne Wevers op de evenwichtsbalk, op de Olympische Spelen. Je kunt er aan beide kanten gemakkelijk af vallen. Aan de ene kant bevindt zich het gestaalde egoïsme, het hedonisme, de goudkoorts, het over lijken gaan. Aan de andere kant, een overdreven altruïsme, of liever een tekort aan eigenliefde. Soms zijn we zo gefocust op dienstbaarheid, dat we daarin doorschieten. Dat harde egoïsme, daar hoeven we in onze Ekklesia gelukkig niet zo bang voor te zijn. Maar dat andere uiterste, die andere kant van de evenwichtsbalk wil nog wel eens een valkuil zijn.
Inspiratiemail
Van de KRO-NCRV krijg ik iedere week een Inspiratie-brief in mijn mailbox. Onlangs stond er een column in van Annemiek Schrijver, die ook het zondagse programma ‘De Verwondering’ presenteert. Die wil ik u niet onthouden. Ze schrijft:
“Ik ben er niet trots op, maar wat heb ik veel tegen mijn zin gedaan in mijn leven. Dat is al vroeg begonnen. Op het schoolplein hersenspoelden we elkaar al met de ijskoude mantra ‘Geen zin? Dan máák je maar zin!’ Uiteindelijk ging je gebukt onder de belemmerende overtuiging dat het egocentrisch was, als je het naar de zin had. Een wereldwijd verspreide kwaal.
Een Australische zuster, die honderden stervende mensen begeleidde, noteerde de vijf meest geuite spijtbetuigingen:
- had ik maar meer gedaan wat ik zelf wilde
- had ik maar niet zo hard gewerkt
- had ik de moed maar gehad mijn gevoelens te uiten
- was ik maar in contact gebleven met mijn vrienden
- was ik maar gelukkiger geweest
Maar pas na een halve eeuw levenservaring durf ik schoorvoetend te constateren, dat hoe trouwer ik aan me zelf ben, hoe aangenamer en dus nuttiger ik voor de medeschepselen blijk.
Laten we die spijt top vijf van het sterfbed omzetten in levensrichtlijnen:
- wees trouw aan jezelf
- geniet van je vrijheid
- uit je gevoel
- koester je vrienden
- zorg voor je geluk
Deze top vijf werkt als een boemerang: door jouw levensvreugde maak je anderen gelukkig en daar gaat je ziel pas echt van zingen. Dat vieren we deze zomer.”
Ik ken mensen, die de lockdown vanwege de corona hebben ervaren als een opluchting, als een bevrijding. Een heleboel zaken en afspraken werden afgezegd, tot nader order uitgesteld. Opeens hadden ze vrije tijd, een lege agenda. Ze hadden – met alle goede wil – zoveel verplichtingen op zich genomen, dat het als een weldaad aanvoelde toen dat opeens allemaal niet meer hoefde.
Heb je naaste lief ALS JEZELF
We moeten onze naaste liefhebben als onszelf, zo luidt het gebod. Maar soms is dat doorgeschoten naar: de naaste liefhebben in plaats van onszelf. Zelfopoffering, zelfverloochening zijn, zeker voor de ouderen onder ons, bekende begrippen. Dan ga je, zoals Annemiek Schrijver zegt, je schuldig voelen, als je het naar je zin hebt, als je plezier in het leven hebt. Zorg voor de naaste sluit de zorg voor je zelf niet uit.
In onze gespreksgroep van de vrijdagmiddag ging het een keer over godsbeelden, en of jouw godsbeeld in de loop der jaren was veranderd. En zo ja, hoe dan. Ik realiseerde mij, dat God voor mij vroeger vooral een tegenover was, iemand aan wie je rekenschap moest afleggen en wiens wil je moest doen. “Uw wil geschiedde”: wat vraagt God van mij? Gevolg was dat ik niet meer aan mijn eigen verlangens en behoeften toekwam, maar vooral mijn roeping probeerde te volgen. Later is God voor mij meer en meer een God-in-mij geworden, meer een immanente God, zoals ze in de theologie zeggen. Van buiten mij naar in mij. En als ik het goed maak, maakt die God-in-mij het ook goed. Dat is heel bevrijdend.
En dat jongetje van vier? Die heeft gelukkig nog heel lang op de begrafenis van zijn moeder moeten wachten. Zij is honderd geworden. En toen hij uiteindelijk op de bok zat en de leidsels in handen had, was het veel minder leuk dan hij als kind gedacht had. inderdaad: leiding geven, gezag dragen bleek een dienst te zijn.
Overigens, dat jongetje, dat was ikzelf. Maar dat had u wellicht al begrepen.
Amen.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!