God weet komt het goed
Overweging op zondag 25 september 2022 door René Munnik
Bij: Amos 6, 1a-7 en Lucas 16, 19-31
Eerste lezing: Amos 6, 1a-7
Wee jullie, zorgelozen in Sion, zelfverzekerden op Samaria’s berg. Jullie liggen op ivoren bedden en strekken je uit op rustbanken; jullie eten de lammeren van de kudde op en de kalveren uit de stal; jullie verzinnen maar liederen bij het getokkel van de harp en denken dat jullie speeltuig dat van David evenaart; jullie drinken wijn uit brede schalen en zalven jezelf met de kostelijkste olie, maar om Jozefs ondergang bekreunen jullie je niet. Daarom gaan jullie als eersten de ballingschap in, en is het voor jullie die daar lui liggen uitgestrekt, gedaan met de feesten.
Tweede lezing: Luc. 16, 19-31
Er was eens een rijke man die in purper en fijn linnen gekleed ging en iedere dag uitbundig feestvierde, terwijl een arme, die Lazarus heette, met zweren overdekt voor de poort lag. Hij verlangde ernaar zijn honger te stillen met wat bij de rijkaard van de tafel viel. Nu gebeurde het dat de arme stierf en door de engelen in de schoot van Abraham werd gedragen. De rijke stierf ook en kreeg een eervolle begrafenis. In de onderwereld, ten prooi aan vele pijnen, sloeg de rijke man zijn ogen op en zag van verre Abraham met Lazarus in diens schoot. Toen riep hij uit: ‘Vader Abraham, ontferm u over mij en geef Lazarus opdracht de top van zijn vinger in
water te dopen en mijn tong daarmee te komen verfrissen, want ik word door de vlammen hier gefolterd.’
Maar Abraham antwoordde: ‘Mijn zoon, herinner je hoe je tijdens je leven je deel van het goede hebt gekregen en Lazarus het kwade; daarom wordt hij hier nu vertroost, maar word jij gefolterd. Bovendien gaapt er tussen ons en jou voorgoed een wijde kloof, zodat het niet mogelijk is, zelfs als men het zou willen, van hier naar jou te gaan noch van daar naar ons te komen.’
De rijke zei: ‘Dan vraag ik u, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader wilt sturen, want ik heb nog vijf broers; laat hij hen waarschuwen, opdat zij niet ook in deze plaats van pijniging terecht komen.’
Maar Abraham sprak: ‘Zij hebben Mozes en de profeten; laat ze naar hen luisteren.’
De rijke zei: ‘Och neen, vader Abraham! Maar als er een uit de doden naar hen toegaat, zullen ze zich bekeren.’
Hij echter sprak tot hem: ‘Als ze naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen ze zich ook niet laten overreden, als er iemand uit de doden opstaat.’
Profeet Amos: onheilsprofeet
Twee lezingen vandaag. De eerste is van de profeet Amos, een boer en vijgenkweker aan de rand van de woestijn. Iemand die bekend stond om zijn donderpreken: een onheilsprofeet. Hij leefde in een politiek roerige tijd. In de achtste eeuw voor onze jaartelling wordt Israël bedreigd door Assyrië, en het zal niet lang duren of het volk van God zal door de Assyrische machthebbers onder de voet gelopen worden. Er zullen grootschalige deportaties volgen; van hele dorpen, familieverbanden en vooral van de elite van dat volk. Die deportaties waren een strategie van de Assyrische machthebbers om hun vijanden te onderwerpen door hun de weerstand te breken.
Amos ziet welke ellende zijn volk boven het hoofd hangt en hij beschouwt dat als een straf voor Israël. Hij zegt het volk de wacht aan – en vooral de elite ervan, de rijkelui, de jetset van Israël die het voor het zeggen heeft: ze zijn ontrouw geworden aan de Ene; ze leven in weelde en zijn ronduit decadent geworden… zorgeloos loopt men van feest naar braspartij, maar men bekreunt zich niet om de aanstaande ondergang van Israël. En ‘Daarom…’ zegt Amos ‘daarom zullen jullie die daar lui liggen, als eersten gedeporteerd worden en is het gedaan met jullie feesten.’
De rijke bestraft
De tweede lezing uit het evangelie van Lucas heeft wel wat raakvlakken met de tekst van Amos. Alleen gaat het nu niet over de politieke spanning tussen twee naties – Assyriers en Israël – maar over twee individuen: een steenrijke man en de straatarme Lazarus. Die steenrijke man lijkt wel wat op de decadente happy few en liederlijke brassers van Amos: hij loopt rond in de fijnste kleren en viert iedere dag uitbundig feest. De arme Lazarus heeft niets en hoopt enkel zijn honger te stillen met de restjes die van de tafel van die rijkaard vallen. Dan sterven ze allebei… en na hun dood zijn de verhoudingen omgekeerd: Lazarus rust voor altijd in de schoot van Abraham en de rijke man wordt in een folterplaats geworpen en hoopt enkel zijn dorst te stillen met een druppel water aan de vinger van Lazarus. De rijke krijgt zijn verdiende loon. Lekker puh.
Moralistisch verhaal
Die twee lezingen lenen zich gemakkelijk voor een simpele en politiek correcte uitleg. Die uitleg zou er dan uit bestaan dat ik jullie nu ga vertellen wat jullie eigenlijk allang weten: dat die verwende en decadente brassers uit de donderpreek van Amos, en dat die rijke man uit het evangelie van Lucas… dat wij, ingezetenen van het rijke westen daar eigenlijk mee bedoeld zijn… en dat de ‘Lazarussen’ van onze wereld bestaan uit de vluchtelingen en asielzoekers, de armen en verschoppelingen die in onze samenleving geen kansen krijgen. En de boodschap zou dan zijn dat de wereld onrechtvaardig in elkaar zit, en dat wij, westerlingen met al onze rijkdom, aan de foute kant van die onrechtvaardigheid staan. Dat we ons eigenlijk schuldig moeten voelen omdat het fout zit met ons (en als we niet uitkijken ook nog fout afloopt). Met zo’n moralistisch verhaal heb ik dan misschien jullie geweten wat bezwaard, maar heb ik ook gedaan wat van een brave en politiek correcte voorganger verwacht wordt.
Maar klopt het wel? Gaat het verhaal van Lucas daar ook echt over?
Niet zomaar een rijke…
Het verhaal over de rijke man en Lazarus maakt deel uit van een cyclus in het evangelie van Lucas waarin Jezus in discussie is met de farizeeën (Lc. 14, 1-14 en met name vs. 12-13; 15, 1-2; 16, 14-15). In die discussie komt Jezus naar voren als iemand die omgaat met tollenaars en zondaars, met armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden; en de farizeeërs worden er voorgesteld als de politiek correcte, religieuze elite die daar schande van spreekt en die met de Wet, met Mozes en de profeten, anderen de les lezen en daar zelf (financieel) garen bij spinnen. Kort voor het verhaal van Lazarus en de rijke man, had Jezus nog het verhaal verteld over de onrechtvaardige rentmeester (tweede lezing op 18 september), eindigend met: ‘Je kunt niet God dienen en de Mammon”, en Lucas laat daar meteen op volgen: ‘De farizeeën, belust op geld als zij waren, hoorden dit alles en lachten hem uit.’(Lc. 16, 14) … En dàn, als antwoord daarop, volgt het verhaal over Lazarus en de rijke man. De pointe is duidelijk: die rijke man is niet een zinnebeeld voor zomaar iedere willekeurige rijke… die rijke man is een farizeeër.
De hel van de Farizeeën
Dat laatste wordt nog duidelijker in de beeldtaal van dat verhaal: het speelt zich goeddeels af in een soort leven na de dood wanneer Lazarus ‘in de schoot van Abraham’ rust en de rijke man verblijft in de plaats van pijniging. Denk niet dat dit een soort voorafbeelding is van de christelijke hemel. Jezus neemt gewoon een farizees-joodse verbeelding van het hiernamaals over om zijn eigen verhaal te vertellen. Dat hiernamaals wordt in de Griekse grondtekst ‘hades’ – de vertaling van het joodse ‘sjeool’ – het dodenrijk of de onderwereld, genoemd. De farizeeën geloofden in zo’n soort hiernamaals terwijl die andere wetgeleerden, de sadduceeën, daar niets van moesten hebben. Kortom, dat verhaal over de rijke man en Lazarus moeten we niet meteen op onszelf betrekken: het is allereerst een parabel van Jezus gericht tot farizeeërs, en het gaat over een farizeeër die terecht komt in een farizees voorgestelde hel.
Politieke parodie
Daarmee krijgt dit verhaal het karakter van een politieke parodie: Jezus zet de farizeeën te kijk. Een hedendaagse variant zou dan kunnen gaan over een succesvolle politicus die zich bewust is van het maatschappelijk gewicht van het stikstofprobleem en die dan – met in het achterhoofd het electoraal succes en vanuit zijn loft uitkijkend op de Amstel- bedenkt dat de landbouwsector drastisch ingekrompen moet worden, zonder dat hij ooit een stal van binnen heeft gezien. En dat die politicus dan na zijn dood terecht komt in een immense gierton, van waaruit hij in de verte een boer ziet staan in zijn loft. En dat hij dan smeekt om nog één keer door het raam uit te mogen kijken op de Amstel…
Schijnheiligheid ter discussie
In het verhaal van Jezus staat niet allereerst de rijkdom van de rijke (waarover hij zich dan schuldig zou moeten voelen) ter discussie, maar zijn farizeïsme: zijn schijnheilige cynisme. En in de moderne variant gaat het niet over de politieke kwaliteiten van de politicus, maar over de schijnheilige gemakzucht waarmee hij over anderen beschikt met zijn politiek correcte overtuiging.
Niet beroemen op eigen welvaart
En wat betekent het verhaal dan voor ons? Het betekent niet allereerst dat we ons meteen schuldig zouden moeten voelen omdat we toevallig het geluk hebben gehad om in het rijke westen geboren te zijn. Maar vooral we ons niet op een farizese manier op die welvaart moeten beroemen. En wat betekent dat? … dat wordt in het verhaal van Lucas zelf duidelijk gezegd: ‘zij (de farizeeën) hebben Mozes en de profeten, laat ze dan ook naar hen luisteren’ (Lc. 16, 29). Luisteren naar Mozes en de profeten, dat is luisteren naar het verhaal van de Ene die Israël uit het slavenhuis heeft geleid… Israël dat zelf ooit in de positie van Lazarus verkeerde toen het zich in het steenrijke Egypte bevond. De farizeeën zijn vergeten, of willen niet weten, dat ze zelf nakomelingen van die verloste Lazarus zijn. En wij… wij moeten nooit vergeten dat we zelf nazaten zijn van arme sloebers, uitschot, randfiguren… en vooral: dat we navolgers willen zijn van een God die al zijn rijkdom/weelde prijsgaf door zelf de gestalte van een slaaf, van een ‘Lazarus’ aan te nemen. Als we dat nou maar nooit zouden vergeten, dan – wie weet- komt het goed.
Slot
Ik eindigde mijn overweging zojuist met de woorden dat we niet moeten vergeten dat we zelf nazaten zijn van arme sloebers, uitschot, randfiguren. Toen ik dat opschreef realiseerde ik me dat ik zelf de nazaat ben van een sjofele gelukszoeker. Hij was boerenknecht geweest op de akkers van een abdij in Duitsland. Daar had hij ook zijn achternaam ‘Mönnicke’ aan te danken. Maar in 1803 hief Napoleon die abdij op en werd Peter Mönnick werk- en dakloos. Hij trok daar weg en zocht zijn heil in Schiedam waar hij als allochtone ongeschoolde economische vluchteling aan het werk ging als brandersknecht in de jeneverindustrie. Hij was mijn oudvader. Ik vind het een troostrijke gedachte dat je er gif op kunt innemen dat niet alleen ik, maar ook jullie allemaal altijd wel zo’n sloeber en zo’n stuk uitschot in je verleden hebt rondlopen. Denk aan hem/aan haar. En bedenk dat we allemaal ooit uit een slavenhuis zijn geleid…
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!