Balk of splinter

Overweging op zondag 23 oktober 2022 door Ineke Lamers

Bij: Sirach 35, 12-14.16-18 en Lucas 18, 9-14

 

Al een aantal weken zijn we in het voetspoor van Lucas met Jezus onderweg, naar Jeruzalem. We naderen de stad en daarmee loopt de spanning op in de gelijkenissen die Jezus vertelt en in de confrontaties met zijn critici. Dat zijn vooral de Farizeeën. Het is verleidelijk om te vergelijken: beter en slechter, goed en fout. We doen het elke dag. Maar coram Deo, ten overstaan van God: daar wordt het een ander verhaal…

Relatie met God en de ander

Als je de twee lezingen samen neemt, zijn er verschillende perspectieven te ontdekken over de relatie van een individu met God en over de relatie van een gelovige met een andere gelovige.

In Sirach horen we zeggen dat de Allerhoogste niet gevoelig is voor omkoperij, en zeer partijdig: de arme, de weduwe en wees, de onrechtvaardige behandelde – zij mogen altijd rekenen op God.

Lucas laat Jezus vervolgens twee karikaturen presenteren, twee clichés: de Farizeeër en de tollenaar. Nummer een is automatisch goed, want vroom, plichtsgetrouw, wetsgetrouw, een regelmatige vaster en vrijgevig. Nummer twee is automatisch slecht: uitbuiter, uitzuiger, geldbelust en dat dan ook nog in dienst van de bezetter. We hebben het hier over hun waarneembare gedrag. Met Sirach in de hand is het appeltje eitje voor wie van de twee God partij zou kiezen, toch? De eerste indruk is duidelijk.

Deze twee mensen gaan naar de tempel, de ruimte van God. Zij willen in Gods aanwezigheid zijn, coram Deo, voor het onzichtbare aangezicht van de ENE. Bidden noemen we dat.

De vrome, deugdzame, voorbeeldige mens die een zekere trots heeft dat hij zich aan de goddelijke geboden houdt staat rechtop. Dat leven volgens de geboden vraagt immers een inspanning, elke dag weer. Daar staat hij voor.

De zondige, onvolmaakte, gebrekkige mens, in dienst van een vreemde macht die landgenoten, geloofsgenoten onder financiële druk zet, afperst misschien wel, staat ergens gebogen in die ruimte op afstand van het centrum ervan.

Innerlijke verhouding tot de Ene

Het verschil zit in de innerlijke gesteldheid van die twee daar in de tempel De ene mens is vooral met zichzelf en de ander bezig: ‘Blij dat ik niet ben zoals die tollenaar’. Hij vraagt God feitelijk om zijn vergelijking te bevestigen: ‘Goed gedaan jongen, ga zo door!’ God krijgt hier geen ruimte, maar moet een cijfer geven voor goed gedrag. En daarmee geeft die mens zichzelf ook geen ruimte. Hij kan zijn twijfels en falen, zijn pijn en moeite niet onder ogen komen. Laat staan dat het onder Gods ogen mag komen.

De ander zoekt en vindt de moed om God onder ogen te komen. Hij houdt zich op afstand, buigt zich. Hij komt om genade vragen, om verzoening. Hij maakt tijd en ruimte voor de ENE, in de hoop dat die ENE ook tijd en ruimte maakt voor hem. Hij houdt voor God niets achter. En met die andere mens is hij helemaal niet bezig. Die mag zijn eigen gang gaan ten overstaan van God.

Het gaat Jezus volgens deze parabel blijkbaar niet om het wel of niet correct handelen, maar om het innerlijk, om de verhouding tot de ENE. Gezien het gegeven dat Jezus God als een Vader ziet, is er voor hem sprake van een zeer persoonlijke verhouding met God.

Niet beter of slechter

Kind van God zijn kan eigenlijk niet betekenen dat God haar kinderen met elkaar vergelijkt in oordelende zin. Wie van u meer dan één kind heeft zal ongetwijfeld die kinderen met elkaar vergelijken in de zin van hoe verschillend en hoe hetzelfde ze kunnen zijn. Maar het is not done – al gebeurt het wel – om te denken in termen van beter en slechter. Je geeft je kinderen geen rapportcijfer. Je probeert van ze te houden, hoe ze ook zijn.

Voor kinderen uit één gezin is het goed om te beseffen dat wij weliswaar allemaal dezelfde ouder of ouders hebben, maar tegelijkertijd toch ook allemaal een andere vader of moeder. Want de band tussen dit kind en deze ouder is om allerlei redenen uniek.

Coram Deo: zonder oordeel of voorbehoud

Zo mag elke mens direct voor het aangezicht van de ENE verschijnen. Je hoeft je niet te vergelijken met anderen, je hoeft ook niet te oordelen over een ander, dat wordt niet van ons gevraagd. In de evangeliën lezen we telkens weer dat iedereen die coram Deo wil zijn, de ruimte van God wil betreden, daar welkom is. Het gaat erom dat je komt zoals je bent. Vers 14 zegt wat er gebeurt als je dat wel of niet doet: ‘Wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.’ Taal die wij misschien wat lastig vinden. Mogelijk hebben we meer met begrippen als bescheidenheid en eerlijkheid versus op de borstklopperij en schijnheiligheid. Dat is de keuze waarvoor we gesteld worden. Dat is de vraag die we telkens weer ieder voor zich moeten beantwoorden: oordelen we? Of laten we dat aan de ENE over en proberen we vooral in Gods ruimte niet anders te zijn dan we zijn? Met al ons goed en kwaad? Tuurlijk willen we dat!

Valkuil

Maar toen las ik van de week in Trouw een interview door Stijn Fens met kardinaal Wim Eijk. Hij heeft net een nieuw boek uitgebracht, De band van de liefde. Het gaat over de klassieke huwelijksmoraal in de RKK. Ik kan daar vermoedelijk helemaal niets mee beginnen. Van uitdrukkingen in het interview als intrinsiek ongeordend, intrinsiek kwaad word ik boos, omdat ze kwetsend zijn en volgens mij de crux missen van de goddelijke scheppingsorde: oneindige liefde van God voor haar schepselen in al hun verschijningsvormen. Gelukkig ben ík niet zoals Wim Eijk… Heb je het gehoord God?

Ik wil maar zeggen: het is moeilijk om niet te oordelen, niet te vergelijken, om God niet voor mijn karretje te spannen, hoe goedbedoeld dat karretje ook is. Jezelf onverbloemd tonen aan die ENE in de hoop dat je Gods liefde waard bent, zoals je bent. Ook als je geen arme, of weduwe of wees bent of onrechtvaardig behandeld.

Aan God zal het niet liggen, die roept ons telkens weer binnen in haar ruimte…

God roept ons telkens weer binnen in haar ruimte

 

Aan het eind van dat interview met kardinaal Eijk in dagblad Trouw vraagt Stijn Fens hem waarom hij zo graag wil vertellen over die kerkelijke moraal waarvoor hij van de gemiddelde Nederlandse katholiek weinig bijval zal krijgen. Eijk zegt dan letterlijk dat hij ‘in vuur en vlam is gaan staan’ voor de theologie van het lichaam van paus Johannes Paulus II. Hij vervolgt: ‘En weet u: uiteindelijk sta ik bij het laatste oordeel in mijn eentje voor Christus en niemand van de media staat erbij en niemand van degenen die voor me hebben geapplaudisseerd of boe tegen mij riepen. Ik sta er helemaal alleen. Dan zeg ik: Heer, ik hoop dat ik de scheppingsorde goed heb weergegeven.’

Ondanks mijn ergernis maakten die woorden indruk op mij.  ‘Hier sta ik, ik kon niet anders’, zoiets.

Ook vandaag gaan we hopelijk hier vandaan in de wetenschap dat we nog wel wat te doen hebben in deze wereld. Onze laatste strijd in het niet oordelen over het geloof of ongeloof van een ander hebben we waarschijnlijk nog niet gestreden. En Gods liefde zichtbaar maken in deze wereld is een nooit ophoudende opdracht.

We mogen gaan in het vertrouwen dat we zoals we zijn welkom zijn in Gods ruimte, dat Zij ons nabij wil zijn op onze wegen en omzwervingen.

We mogen gaan in de zekerheid dat Zij ons zal dragen op adelaarsvleugels als het nodig is en ons opvangt en nieuw begin geeft als we dreigen te vallen.

We mogen gaan in de hoop dat Zij haar liefdevolle gelaat nooit van ons afwendt.

 

 

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *