Jij bent hier
Overweging op zondag 6 november 2022 door Jan Glorius
Bij: Jesaja 1: 18 – 26 en Lucas 19: 41 – 48
In het evangelie van vandaag komen we een geëmotioneerde Jezus tegen. Jezus huilt en beklaagt de stad Jeruzalem en zijn bewoners. Jezus lijkt in woede uit te barsten. Dit verdriet en deze boosheid zijn volgens mij één en dezelfde emotie.
Jeruzalem: bestemming en eindpunt
Om te begrijpen wat er aan de hand is, moeten we proberen ons in te leven in Jezus. Tijdens zijn actieve leven is Jezus voortdurend op weg. Om overal in het land de goede boodschap te verkondigen, is de meest gangbare opvatting. Maar er zijn ook exegeten die zeggen dat het anders zit. Jezus trekt weliswaar predikend rond, maar lijkt de grote stad Jeruzalem – in die tijd het centrum van de religieuze macht – lange tijd te ontlopen. Jezus weet dat het voor hem letterlijk levensgevaarlijk is om naar Jeruzalem te gaan, maar – als hij trouw wil blijven aan zijn roeping – ook onvermijdelijk. Kennelijk wacht hij het goede moment af.
Dat moment is er pas als Jezus er aan toe is, als hij zich krachtig genoeg voelt om de confrontatie aan te gaan. Dat is ook het moment waarop zijn optreden in Jeruzalem
het meeste effect zal hebben, namelijk rondom het Joodse Paasfeest. En nu is Jezus dus in Jeruzalem. De bestemming waar hij met angst en beven, maar ook met vasthoudendheid naar toe heeft geleefd. Het is begrijpelijk dat dit hem emotioneert.
Huilen om Jeruzalem
Toch gaat het in dit fragment niet om een persoonlijke emotie van Jezus. Jezus huilt niet om zichzelf. Jezus huilt om de Jeruzalem, om haar bewoners, om heel het Joodse volk dat hier de Enige wil komen loven en aanbidden. Jezus ziet dat de stad er slecht aan toe is, zoals in de lezing van Jesaja beschreven wordt:
“Waar eens recht en gerechtigheid woonde,
daar huizen nu moordenaars.Ze denken alleen aan geschenken en steekpenningen.
Ze komen niet op voor wezen,
geven aan weduwen geen gehoor.”
Dáárom huilt Jezus. Het zijn de tranen van God, die Jezus hier huilt. Daar bedoel ik de tranen mee die iemand kan huilen bij zien van het leed van anderen,
het onrecht dat gedaan wordt aan een individu of aan een groep mensen.
De tranen van God
Je hoort of leest wel eens van een journalist of politicus die een oorlogsgebied of een crisissituatie bezoekt en bij het zien van zoveel leed zijn of haar tranen niet meer kan bedwingen. Het gaat dan niet om hun eigen leed of hun persoonlijke noodlot, maar ze worden geraakt door nood van anderen en het onrecht dat gebeurt. En God huilt met hen mee, daar ben ik van overtuigd. Daarom zijn het ‘de tranen van God’.
Jezus zegt vervolgens iets bijzonders tot Jeruzalem: “Had ook jij op deze dag maar geweten wat je vrede kan brengen, maar dat blijft voor je verborgen, ook nu.”
Het is een opmerkelijke constatering. Jeruzalem, het Joodse Volk, wéét toch wat vrede kan brengen? Ze hebben toch Mozes die hen de wet gaf, de Thora. Ze hebben toch de profeten? Daar – en in de psalmen – staat beschreven dat wie trouw is aan de Enige en zijn wetten en geboden onderhoudt in vrede en voorspoed zal leven. “Maar dat blijft voor je ogen verborgen,” zegt Jezus.
“Had ook jij op deze dag maar geweten wat je vrede kan brengen, maar dat blijft voor je verborgen, ook nu.”
De geest of de letter van de wet?
De Schriftgeleerden en de Farizeeën kennen iedere jota van de wet en heffen hun vinger op tegen iedereen die zich daar niet aan houdt. Jezus heeft hen daarom herhaaldelijk bekritiseerd. Al ken je de woorden van de wet en de profeten van buiten, dan nóg kan de essentie van de wet, de Geest die uit de wet spreekt, voor je verborgen blijven.
Dat is waar het mis gaat. En erger nog: dat leidt tot de ondergang die onherroepelijk gaat komen. Jezus doorziet dat allemaal en huilt de tranen van God. Die tranen zetten hem aan tot actie. Zijn verdriet wordt boosheid en zet hem aan tot een daad die veel impact heeft: hij jaagt de handelaren uit de tempel weg.
Die handelaren zijn een symptoom van – en staan symbool voor – een systeem dat niet deugt. Immers, zelfs tijdens de onderdrukking door de Romeinen weten de Hogepriesters van de Tempel een goedlopend bedrijf te maken. Een bedrijf met veel macht dat behoorlijk winst maakt. Dat gaat ten koste van weduwen en wezen en de vreemdelingen. Is dat het dienen van de Ene?
Zoals sommige mensen uit protest ergens de ruiten in kunnen gooien – een slachtoffer van de toeslagenaffarie zou zoiets kunnen doen bij het ministerie van Financiën, bijvoorbeeld – zo gooit Jezus de tafels van de handelaren omver. Hij gooit de ruiten van de tempel in, als het ware. Het is een daad van protest, een aanklacht en een teken van afkeuring tegen de verloedering in en om de tempel en tegen het onrecht dat velen wordt aangedaan. Hij vraagt daarmee aandacht waar het echt om gaat: de tempel als huis van gebed.
“Mijn huis moet een huis van gebed zijn, maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt.”
Keerpunt in de religieuze geschiedenis
Maar er is méér aan de hand. Sommige bijbeldeskundigen noemen de ‘reiniging van de tempel’ de allerbelangrijkste daad die Jezus heeft gesteld. Het is een keerpunt in de religieuze geschiedenis. Want méér nog dan een protest tegen de verloedering verklaart Jezus hiermee het Joodse religieuze systeem vervallen:
“Er zal geen steen op de andere gelaten worden, omdat je de tijd van Gods Genade niet hebt herkend.”
Al kenden de Joden de Heilige Schrift, de Genade van God die daarin beschreven staat, bleef voor hen verborgen.
In Jezus werd die tijd van Gods Genade echter duidelijk zichtbaar en concreet. In Lucas 7 somt Jezus het zelf op: “…blinden zien en verlamden lopen, mensen die onrein zijn door een huidziekte worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt.”
Een nieuwe gemeenschap
Op de fundamenten van de oude tempel, op de onwrikbare fundamenten van Wet en Profeten, wordt – met Jezus als hoeksteen – een nieuwe gemeenschap gebouwd. Het oude is voorbij, met Jezus zijn wij aan een nieuwe toekomst begonnen. In die toekomst zullen uiteindelijk alle tranen gedroogd worden. Ja: ook de tranen van God.
Slot
De lezingen houden ons een spiegel voor en stellen ons de volgende vragen:
- Heb jij ook weleens de tranen van God gehuild? Op momenten dat het leed en onrecht niet jouzelf trof, maar andere mensen: ver weg of dichtbij?
- Wat heb je toen gedaan? Kón je niets anders dan je onmachtig voelen, of was er misschien wél een mogelijkheid om in te grijpen, troost te bieden, te steunen, te protesteren, te helpen? Heb je dat toen ook gedáán?
- Tegen welke onrecht zou jij willen ageren? Waar of bij wie zou jij de ruiten in willen gooien? (je hoeft het alleen maar op te schrijven, maar niet echt te doen!)
- En – ten slotte – wat kun jij doen om de Tijd van Gods Genade die in Jezus vorm en richting krijgen, mee op te bouwen?
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!