‘… de wereld tot een licht’

Overweging op zondag 5 februari 2023 door Arthur van Tongeren

Bij: Jesaja 58, 7-10 en Matteüs 5, 13-16

 

Bij het schrijven van deze overweging vroeg ik me af wat ik nog vertellen moest…? Alles wat er te zeggen zou zijn, hebben we immers al gehoord in de eerste verzen van de eerste lezing (Jesaja 58: 7-8a):

“Is het niet: je brood delen met de hongerige,

onderdak bieden aan armen zonder huis,

iemand kleden die naakt rondloopt,

je bekommeren om je medemensen?

Dan breekt je licht door als de dageraad,

je zult voorspoedig herstellen.”

Dan volgt nog iets over de wijze waarop je dan zelf begunstigd zult worden door de Enige (als het ware je beloning – maar daar doe je het natuurlijk niet voor…) en nóg wat aansporingen om het goede te doen (onderdrukking en kwaadsprekerij uitbannen, de verdrukte gul onthalen). Het komt kortweg neer op wat in vrijwel elke religie voorkomt en te boek staat als ‘de gulden regel’: “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.” Of in positieve zin: behandel de mensen zoals je zelf behandeld wilt worden. Wie zo doet, is een licht voor ieder ander.

Een licht zijn voor een ander

Jezus’ woorden uit het evangelie van vandaag sluiten op deze beeldspraak aan – hij kende als vrome jood vast ook zijn ‘klassiekers’ vermoed ik zo. Hij zegt in zijn zogenoemde Bergrede tegen de mensen die staan te luisteren dat zij het zout der aarde zijn en het licht in de wereld. Zout werd destijds niet enkel gebruikt om eten smaak te geven, maar was een kostbaar product; er werd soms zelfs mee betaald – ons woord ‘salaris’ is nog terug te leiden naar het woord zout (vgl sel in het Frans). Met andere woorden zegt Jezus dus, dat ze kostbaar zijn en nuttig. Maar… ze moeten dan wel doen wat van hen verlangd wordt. Immers: zout dat geen smaak heeft, of licht dat verstopt wordt, dient nergens toe. Het is nutteloos, het wordt weggegooid. Wat hier staat is nogal heftig. Zwart-wit gesteld: als je je leven niet ten goede aanwendt, zou je er net zo goed niet kunnen zijn, je leven dient dan eigenlijk geen doel. Die doelstelling krijgen wij eigenlijk bij onze doop al mee, als we met licht en zout op weg worden gezet. We moeten – zoals het zout – smaakmakers zijn: ons licht niet verstoppen, maar laten schijnen voor de mensen door goede daden te verrichten. Daden die dat ‘rijk van vrede’ weer een stapje dichterbij zullen brengen. Niet ter meerdere eer en glorie van onszelf overigens. Jezus vervolgt immers: “ .. opdat de mensen jullie goede daden zien en eer bewijzen aan jullie vader in de hemel.”

Die woorden van Jezus en Jesaja zijn, twee- en bijna drieduizend jaar oud, nog steeds even waar – en als aansporing nog steeds even hard nodig. Want hoe eenvoudig het ook klinkt – en in wezen ook is – het lukt ons steeds maar niet om ze waar te maken. Zie de wereld waarin we leven: er zijn nog volop mensen die tekortkomen, die letterlijk sterven van de honger; er zijn ontelbaar veel daklozen – door natuurrampen of pure armoede; er worden nog steeds mensen onderdrukt – in Afghanistan, Syrië, Eritrea, en vul zelf maar verder in; er woeden nog altijd oorlogen – die in Oekraïne (die geen oorlog mag heten) duurt inmiddels 345 dagen. En over kwaadsprekerij zullen we er maar het zwijgen toe doen: de sociale media lijken bij sommigen in hoge mate asociaal gedrag op te roepen.

Dwars tegen dat alles in klinkt onverminderd door de eeuwen heen, bij monde van profeten en wereldverbeteraars, die Stem die ons oproept om het anders te doen, om onszelf (en daarmee elkaar en de wereld) te verbeteren. Hoe vaak hoorden we het al? Hoe lang moet het nog worden herhaald? Zo lang tot het niet meer nodig is…

Variaties op de grondtoon

Tussendoor even iets heel anders – ik hoop dat u hierin met me meegaat. Vorige week was ik sinds lange tijd weer in de concertzaal. Er was een uitvoering op 4 vleugels van de Canto ostinato van de Nederlandse eigentijdse componist Simeon ten Holt (bij gelegenheid van zijn 100e verjaardag, zou hij nog geleefd hebben). Voor wie het werk niet kent (of juist wél): kijk de uitzending van Podium Klassiek van 22 januari jongstleden terug; Mike Boddé bespreekt de Canto daar op onverbeterlijke en geheel eigen wijze – maar dit terzijde. Die Canto ostinato dus. Vrij vertaald zoiets als ‘koppig lied’, hoewel het niet altijd aan een lied doet denken. Het begint met het neerzetten van een ritme, dat het hele stuk door ‘ijzerenheinig’  (in de woorden van Boddé) zal blijven klinken. De componist heeft een stuk gecreëerd dat is opgebouwd uit 106 secties, die al dan niet herhaald worden en waarop wordt gevarieerd. Ter plekke beslissen de uitvoerenden met elkaar wanneer zij naar een volgende sectie gaan. Zij kiezen zelf de manier van spelen (staccato, marcato, legato), de dynamiek (piano, mezzo, forte) en de motieven of hun varianten. Zij hebben kortom een ongekende vrijheid. Het is een samen- en wisselwerking van melodieën, ritmes en de uitvoerenden, die soms kalmeert en rust brengt, soms irriteert en ongeduldig maakt. Het pianoduo Jeroen en Sandra van Veen – autoriteiten in deze muziek – zei ooit: “Het herhalingsprincipe zorgt ervoor dat je loskomt van het verleden en de toekomst.”

Feit is dat een uitvoering van dit stuk misschien wel meer een belevenis, een ervaring, is dan een concert. Je wordt anderhalf à twee uur lang, zonder onderbreking, ondergedompeld in de klanken, die een enkele keer een oplossing vinden in een melodie die blijft hangen en voelt als een soort bevrijding of verlossing. Als ik het zo formuleer klinkt het bijna religieus en veel mensen ervaren het ook op die wijze.

Als je bezig bent met een viering, dan passen daar vaak ‘toevallig’ allerlei dingen die je hoort, ziet of leest ‘zomaar’ in. Dat had ik ook met dit muziekstuk. De voortdurende ritmische puls ervan doet mij denken aan de tijd die alsmaar ongenaakbaar doorgaat, zonder onderbreking of hapering. En aan de eerder genoemde eeuwige herhaling van die woorden over ‘hoe te leven’. Op zo’n manier leven dat wij worden ‘werkers van de woorden die geschreven staan; mensen door de geest herboren tot een nieuw bevrijd bestaan’, zoals we zo dadelijk zullen zingen.

God als componist van een magnum opus, waarvan wij de uitvoerenden zijn. De grondtoon is gezet, het ritme ligt vast en wij mogen zelf variëren – in alle vrijheid en liefst in harmonieus samenspel met elkaar. Een dissonant zo nu en dan is niet erg (ook die is immers harmonisch), zolang we er maar geen zootje van maken. God, die ‘vrijheid scheppende vrijheid’, als de grondtoon van ons bestaan, waarop onze improvisaties, ons leven, rusten en bewegen. Een mooi beeld, vind ik. Mag ik een ‘seculiere’ compositie zo verstaan, of is dat vreemd? Ik denk van niet, iedereen geeft zijn of haar eigen betekenis aan dit werk. De componist zelf, Simeon ten Holt, zei in een interview in de Volkskrant (in 1992) over zijn muziek: “Melancholieke, nostalgische muziek. (…) Het is de nostalgie van het vreemdelingschap. Heimwee naar een utopie misschien. Naar het land van de beminden. Naar de wereld waar de mensen geen roofdieren voor elkaar zijn.”

Dat wij aan zo’n wereld mogen meewerken. Dat het zo mag zijn.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *