De andere wang?
Overweging op zondag 19 februari 2023 door Nico Meijer
Bij: Exodus, 20-26 en Matteüs 5, 38-48
De jonge priester – vers van de universiteit – was net een paar maanden in zijn eerste parochie, toen op zekere dag de telefoon ging: een jonge moeder, die graag haar kindje wilde laten dopen. “Dat kan”, zei hij, “wij doen dat meestal op zondagmiddag. Zullen we zeggen zondag over een week?” Dat was goed. “En dan kom ik een paar dagen tevoren even bij u thuis om over de doop te praten”. Aan de andere kant van de lijn bespeurde hij enige aarzeling. “Praten”. “Ja, om beter te begrijpen, wat het betekent, als je een kindje laat dopen. Wat denkt u van donderdagmorgen half elf? Waar woont u?” “Op het kamp!” Het woonwagenkamp dus. “Tweede rij rechts, derde wagen links.”
Na een kwartier weer de telefoon. Dezelfde moeder: “Mijn schoonzusje zegt ook, dat je om te dopen niet hoeft te praten!” De jonge priester moest een licht gevoel van irritatie onderdrukken. “Jawel, dat doen we tegenwoordig altijd zo. Om de betekenis van de doop uit te leggen, begrijpt u wel”. Ze kwam er niet onder uit.
En zo stond die bewuste donderdagmorgen de jonge priester om half elf op het kamp, tweede rij rechts, derde wagen links. Hij schopte zijn sandalen uit en stapte op zijn badstoffen sokken de wagen in. Niemand te zien. Hij pakte maar een stoel. Na verloop van tijd verscheen er iemand, toen nog een en nog een, totdat er een groep van zeven/acht mensen in een halve cirkel om hem heen stond. Hij voelde zich net een missionaris in de binnenlanden van Afrika. Ik zal het maar niet te ingewikkeld maken, dacht hij en begon te vertellen over de geboorte van Jezus in een stal in Bethlehem. En dat hij heel goed voor de mensen was en dat hij zieken genas en als iemand doof was, dat hij hem dan de vingers in de oren stak en dan tot God bad en dat die persoon dan weer kon horen. En dat hij blinden de handen op de ogen legde en dat hij dan tot God bad, en dat die blinden dan weer konden zien.
Ze stonden hem zwijgend aan te kijken.
“En aan ruzie had hij ook een bloedhekel. Hij zei: ‘Als iemand je op de ene wang slaat, moet je hem gewoon ook de andere toekeren.'”
“Ja, dan moet je je zeker maar op je bek laten slaan.”
Dat ging er dus niet in. Dat was een brug te ver.
De jonge priester dacht: “Ze hebben eigenlijk wel gelijk. Zo vanzelfsprekend is dat ook helemaal niet, die andere wang.”
Het kind is die zondagmiddag gewoon gedoopt, te midden van oma’s en opa’s, ooms en tantes, neven en nichten, de hele familie. Maar die andere wang dat bleef nog wel een dingetje. Net zoals de verrijzenis trouwens, die en passant ook nog even ter sprake kwam, een dingetje bleef.
Hard werken
“Dan moet je je zeker maar op je bek laten slaan”. Daar hadden ze wel een punt. Die andere wang, dat is natuurlijk helemaal niet natuurlijk! En laten we eerlijk wezen. Dat ‘Oog om oog, tand om tand’ is zo gek nog niet. Het strookt met ons gevoel voor rechtvaardigheid. Iemand die iets misdaan heeft, moet worden gestraft. Iemand heeft iets kapot gemaakt, dan moet dat worden hersteld. Gecompenseerd. De schade die je hebt aangericht, moet je goed maken. Dat is ook nog steeds de basis van ons strafrecht.
‘Oog om oog, tand om tand’ was overigens in zijn tijd al een grote verbetering vergeleken met de situatie daarvóór. Toen gold: Als je mij een klap geeft, krijg je er van mij tien terug. Als je mij verwondt, dan dood ik jou. Iemand met gelijke munt terugbetalen, was dus al een heel stuk humaner.
Jezus gaat in zijn Bergrede, waar dit een gedeelte uit is, alleen nog veel verder. Hij legt de lat veel hoger. In feite verlaat hij het schema ‘misdaad – dus straf’, ‘schade – dus vergoeding’ , van compensatie van geleden leed.
Eigenlijk vraagt hij ons niet te reageren vanuit ons ego (vaak ons gekwetste ego), maar te reageren zoals God zou reageren. Vanuit universele liefde. Dat heeft niets te maken met de romantische liefde van rozengeur en maneschijn, zoals Ineke de vorige week ook al zei. Hij presenteert ons hier de wetten van het koninkrijk van God. Absoluut pacifisme. Dat is hard werken.
Kleine stapjes
Maar omdat wij nog leven in onze aardse realiteit, kunnen wij die wetten niet één op één toepassen. Ik hoor niemand zeggen: Laat Poetin zijn gang maar gaan. De meeste mensen zeggen: we moeten ons te weer stellen, we moeten de agressie tot staan brengen. En we verhogen ons defensiebudget.
Toch kunnen we wel proberen die wetten van het koninkrijk van God, die universele liefde in ons persoonlijk leven zo veel mogelijk te realiseren. We kunnen dat koninkrijk van God hier laten beginnen.
Kierkegaard, die wij met onze gespreksgroep dit jaar lezen, heeft het ook over de liefde. Hij haalt daarbij het ‘Hooglied van de liefde’ aan (1Kor. 13), dat vaak in kerkelijke huwelijksvieringen wordt gelezen. U kent dat: “De liefde is lankmoedig, is niet afgunstig, rekent het kwade niet aan. En ook: “De liefde gelooft alles” en hij legt dat uit als “De liefde is niet wantrouwend”. Iemand die liefheeft, schenkt de ander geloof, vertrouwen. Vertrouwen tegenover wantrouwen. Vertrouwen als grondhouding.
Voorbeeld. Je krijgt nieuwe buren. Je denkt dan gemakkelijk: “Nou, ik hoop maar, dat ze een beetje aardig zijn. (Ik hoop maar dat het geen buitenlanders zijn.) Ja, je weet maar nooit.” Je bent op je hoede. Je kijkt de kat maar even uit de boom. Wantrouwen.
Je kunt ook denken: “Kom, ik zal eens kennis maken. Je belt aan met een bloemetje of een fles wijn en heet ze welkom. De meeste mensen deugen immers. Vertrouwen. De toon is gezet. De nieuwe buren voelen zich op hun gemak. Je haalt het beste bij ze boven.
Het kan zijn, dat je toch een keer je neus stoot, dat ze niet zo aardig waren als je had gehoopt. Dan is er nog geen man overboord.
“Dan moet je je zeker maar op je bek laten slaan.”
Nee, dat hoeft niet. Je kunt ook proberen het uit te praten. In vertrouwen. Zaadjes planten van dat nieuwe koninkrijk. Stukjes Bergrede realiseren. Met geduld, met volharding. “Opdat zijn Koninkrijk mag komen”.
Amen.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!