Dat wij volstromen met levensadem

Overweging op zondag 26 maart 2023 door Jeffrey Korthout

Bij: Ezechiël 37, 1 – 14 en Johannes 11, 1 – 45

 

Als de winter op zijn einde loopt en je gaat naar je moestuin voel ik mij altijd een beetje zoals, zo denk ik, Ezechiël zich heeft gevoeld bij het zien van dat dal met al die uitgedroogde botten: moedeloos. Want dat is denk ik het woord dat past bij het zien van zulke doodse droogte: moedeloosheid. Als dan de Heer aan Ezechiël vraagt: ‘Mensenkind, denk je dat die botten weer kunnen veranderen in levende mensen?’ geeft hij heel tactisch als antwoord: ‘Heer mijn God, dat weet u alleen!’. Want tja, dit soort vragen van God zijn een beetje suggestief. Hij zal het niet vragen als het echt niet mogelijk is. Het zou ook een behoorlijke anticlimax zijn als God vervolgens zou zeggen: ‘Dat klopt Ezechiël, alleen ik weet dat, en dat kan dus niet.’ Oftewel: Ezechiël voelt dus al aan dat als God zoiets vraagt het vast wel zal kunnen, maar beseft zich tegelijkertijd dat het niet iets is wat hij kan: God zal het wel weten en vast ook wel kunnen. Ezechiël zelf ziet alleen een dal om moedeloos van te worden, een diepte, gevuld met uitgedroogde botten. En de moed zakt hem terecht in zijn schoenen.

Opnieuw met vlees bekleed

Het is God die hem vervolgens vraagt te spreken tegen de botten om ze de botten weer tot leven te wekken. En zoals in het inmiddels voormalige spookslot van de Efteling bewegen de droge botten naar elkaar toe en gaan ze weer aan elkaar vastzitten. En zoals in de film Hellraiser bekleden de kale botten zich weer met spieren, met vlees en met huid. Daarna vraagt God Ezechiël tegen de wind te spreken, die de dode lichamen weer de levensadem moet inblazen. Hij doet dat en de met vlees bekleden botten gaan weer rechtop staan en het wordt een enorme massa mensen. Het is het volk Israël, zo verhaalt Ezechiël vervolgens. De droge botten waren het volk Israël dat de hoop verloren heeft ooit nog terug te keren naar huis en daarom als een hoop droge botten is geworden. Het volk is in Babel in ballingschap en ziet geen echte toekomst meer. Ze zijn zoals de verlatenheid en weemoed die blijkt uit psalm 130 en waarin de mens uit de diepte God smeekt om te luisteren. Uit dezelfde psalm blijkt echter ook hoop: vertrouw, want God is goed en trouw. En dat blijkt ook nu tijdens deze voor mensen eeuwigdurende ballingschap waarin de wereld ogenschijnlijk door God verlaten is. Want God is het volk niet vergeten en doet bij monde van Ezechiël zichtbaar en hoorbaar de belofte: “Ik zal jullie weer leven geven, net zoals ik graven openmaak en dode mensen uit hun graf laat opstaan. Ik zal jullie bevrijden en jullie terugbrengen naar het land Israël. Als dat gebeurt, zullen jullie begrijpen dat ik de Heer ben.” En God herhaalt nogmaals: “Ik zal mijn adem in jullie blazen, zodat jullie weer levend worden. Ik laat jullie weer in je eigen land wonen. Dan zullen jullie begrijpen dat ik de Heer ben.”

Dan zullen jullie begrijpen dat ik de Heer ben

Dat laatste zinnetje is denk ik erg belangrijk: “Dan zullen jullie begrijpen dat ik de Heer ben.” Het kwam eerder in de lezing ook al een keer voor toen God aan Ezechiël vroeg om tegen de uitgedroogde botten te spreken. Ook daar werd gesproken: “Ik zal adem in jullie blazen, zodat jullie weer levend worden. Dan zullen jullie begrijpen dat ik de Heer ben.” Sterker nog: het komt drie keer voor. Net als het woord ‘uitgedroogd’ drie keer voorkomt. En: “Ik zal jullie adem in blazen”. Oftewel: hoe wanhopig verloren en uitgedroogd wij ons voelen, God zal ons uiteindelijk opnieuw adem in blazen. En dan, pas dan, zullen we begrijpen wie of wat God werkelijk is.

Ik ben het die leven geeft

Met dit in ons achterhoofd kunnen we misschien ook beter begrijpen waarom Jezus zijn vriend Lazarus niet kwam redden toen hij nog ziek was. Toen Jezus namelijk hoorde dat Lazarus ziek was, sprak Hij volgens Johannes: “Lazarus is niet ziek geworden om voorgoed te sterven. Dit gebeurt zodat Gods hemelse macht zichtbaar kan worden. Dan zal Gods Zoon de hoogste eer krijgen.” Ook hier is dus het leren kennen van God, het zichtbaar worden en begrijpen wie of wat God werkelijk is, erg belangrijk. Lazarus sterft niet zomaar, hij sterft tijdelijk, zodat de mensen de ware aard van God kunnen zien: de levensgever, degene die ons steeds opnieuw de levensadem inblaast. Jezus wachtte dan ook nog twee dagen op de plaats waar hij op dat moment was en ging toen pas naar Lazarus toe. Als hij daar dan eenmaal is, is Lazarus al vier dagen geleden begraven en maakt Marta hem dan ook het verwijt: “Heer, als u hier geweest was, dan was mijn broer niet gestorven!”. Jezus reageert hier op door te stellen: je broer zal opstaan uit de dood. Marta denkt dan dat Jezus hiermee verwijst naar het einde van de wereld, wanneer alle doden zullen opstaan. Daarom verduidelijkt Jezus haar: “Ik ben het die de doden laat opstaan. Ik ben het die leven geeft. Iedereen die in mij gelooft, zal leven, ook als hij sterft. En iedereen die leeft en in mij gelooft, zal niet voor eeuwig sterven.” En Marta zegt dat te geloven. Volgens haar is Jezus de Messias, de Zoon van God, en zo Vader zo Zoon. Oftewel: via zijn Zoon wordt Gods werkelijke aard zichtbaar: de gever van leven, van hoop, van levensadem.

Makkelijker gezegd dan geloofd

Maar dat is makkelijk gezegd dan geloofd. De hele lezing is na deze geloofsbelijdenis namelijk vooral vergeven van ongeloof. Eenmaal bij het graf komen wordt Jezus opnieuw het verwijt gemaakt, ditmaal door Maria, de andere zus van Lazarus: “Heer als u hier geweest was, dan was mijn broer niet gestorven!” De omstanders beginnen daarbij hard te huilen en te jammeren. Jezus ergert zich daaraan: blijkbaar gelooft werkelijk helemaal niemand dat Lazarus weer zal leven. Als Jezus daarna zelf moet huilen om de dood van zijn vriend denken daarom sommige omstanders dat hij huilt omdat hij de dood van Lazarus niet heeft kunnen voorkomen, terwijl hij wel een blinde man heeft genezen. Jezus ergert zich inmiddels behoorlijk. En ook Marta heeft wel mooi gezegd dat ze gelooft dat Jezus de Messias is, maar als Jezus vraagt de steen weg te rollen, zegt ze: ‘Maar Heer, het lichaam stinkt, het ligt hier al vier dagen!”. Als reminder zegt Jezus haar daarom nogmaals: “Denk aan wat ik je gezegd heb! Als je gelooft, zul je Gods hemelse macht zien.” Pas daarna wordt de steen weggerold en kijk Jezus omhoog en zegt: “Vader, ik dank u dat u naar mij luistert! Ik weet dat u altijd naar mij luistert. Maar ik zeg dit speciaal voor alle mensen die hier staan. Zij moeten geloven dat u mij gestuurd hebt.” En daarna roept Jezus: “Lazarus, kom naar buiten!” En net als bij Ezechiël stroomt de levensadem opnieuw in Lazarus en komt hij naar buiten, met zijn doodskleed nog aan. Maak zijn doeken los, de ketenen van de dood, en laat hem gaan! En veel van de mensen aldaar gingen in Jezus geloven. Toen wel ja.

Het paasprobleem

Het is denk ik, wat ik voor het gemak even het paasprobleem zal noemen. Pasen vraagt ons om te geloven dat Jezus uit de dood is opgestaan, en dat daarom de dood niet het einde is, maar dat er dus altijd hoop is, en nieuw leven mogelijk is. Het paasprobleem is dan te verstaan als: geloven zonder bewijs te vragen. Maar zonder eerst te zien in de praktijk, is het moeilijk geloven. Zoals ook de ongelovige Thomas pas wilde geloven dat Jezus uit de dood was opgestaan na hem eerst met eigen ogen te zien en zijn wonden te voelen. Ook in de lezing uit Johannes van vandaag geeft diezelfde Thomas blijk van zijn ongeloof. De leerlingen zijn namelijk bang dat Jezus gedood zal worden als hij naar Lazarus in Judea zou gaan, want de mensen wilden Jezus daar al eerder doden. Als Jezus hier tegenin gaat, is het Thomas die hierin blijkbaar toch het laatste woord wilde hebben. Hij zegt tegen de leerlingen als ze naar Judea gaan: “Laten we met Jezus meegaan. Dan kunnen we samen met hem sterven.” Thomas is zoals de meeste mensen, zoals de meeste van ons hier en zoals ikzelf: in hoeverre kun je eigenlijk echt oprecht en altijd geloven dat de dood niet het einde is en dat er altijd hoop is en nieuw leven? We kunnen het wel makkelijk zeggen, maar zeggen is makkelijker dan geloven. Mensen houden daarom graag vast aan de zekerheden die we hebben opgebouwd, de dingen die we wel kunnen zien en voelen. Onze veilige landen, onze wetten, ons geloof, onze tradities, onze taal en onze cultuur. En dat is enerzijds ons goed recht.

Valse zekerheden

Maar de wereld staat niet stil, de wereld leeft en beweegt, alles verandert. Met man en macht proberen we daarom onze zekerheden vast te houden. We klampen er ons aan vast. We willen hekken om ons veilige Europa en alle klimaat- en oorlogsvluchtelingen zien we het liefst opgevangen in hun eigen regio. Want dadelijk komen hun problemen ook hier en hoe moet het dan verder met ons? En om ons klimaatprobleem het hoofd te bieden stapelen we onze daken vol met zonnepanelen en rijden we voortaan elektrisch. Maar of dat ons gaat redden? Uiteindelijk hebben we niets echt in de hand. Tegen al het maakbaarheidsgeloof van onze tijd in beukt de realiteit steeds harder en heftiger tegen onze zekerheden aan. Oorlogen, pandemieën, veeziektes, hongersnoden, humanitaire rampen, het klimaat dat zich tegen ons keert, de polarisatie in eigen land… Het nieuwe lijkt zich steeds opnieuw en steeds heftiger onder ons aan te dienen, als barensweeën, totdat er van het oude, onze oude zekerheden niets meer over is dan Ezechiël in een dal met droge botten en wij verweesd, wanhopig en verloren achterblijven. Elkaar verwijtend: “Als we eerder waren geweest, als we het anders hadden gedaan, hadden we dit kunnen voorkomen”. Waarna de omstanders ons bijvallen, hard huilend en jammerend.

Paasuitdaging in plaats van paasprobleem

We kunnen echter van ons paasprobleem ook een paasuitdaging proberen te maken. De uitdaging is dan om in deze laatste weken van de veertigdagentijd oprecht proberen te geloven dat droge en dode botten weer levend kunnen worden. En dat wij na veertig dagen van inkeer en boetvaardigheid weer nieuwe hoop zullen krijgen. Dat de zon weer zal schijnen en de wereld weer een stukje mooier zal lijken en dat ondanks alle crisissen om ons heen er altijd iets nieuws wordende is. Het is God zelf, de levensgever onder ons, die alles om ons heen doordrenkt en alles nieuwe adem inblaast; ook onszelf als we het zelf niet meer zien zitten. Laten we daarom net als Marta proberen te geloven dat Jezus, als Zoon van de Vader, inderdaad die Messias is, de Zoon van die levende God. En dat Hij het is die de doden laat opstaan en die het leven geeft. En vooral dat het wij niet op onszelf moeten vertrouwen, maar op God. Want Hij en/of Zij is, zo blijkt: de levensgever, de redder, degene die ons nieuwe adem inblaast.

Laten we daarover samen zingen. Misschien nu nog met halve woorden, maar wel met de hoop dat onze hoop daadwerkelijk gerechtvaardigd is.

Dat het zo zal zijn.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *