Van schapen en herders

Overweging op zondag 14 april 2024 door Miranda Vroon-van Vugt

Bij: Micha 4, 1-5 en Johannes 21,15-24

 

De verhalen van de verschijningen van Jezus na zijn opstanding, die we heel toepasselijk lezen in deze paastijd, hebben allemaal een aantal zaken gemeenschappelijk. Jezus verschijnt, wordt eerst niet en dan wel herkend en er volgt uitleg over het verband van de prediking van Jezus tijdens zijn leven en de weg die de leerlingen moeten volgen na zijn dood. Vorige week lazen we op de tweede zondag na Pasen het verhaal van de Emmaüsgangers. Dat verhaal heeft gemeen met de lezing van vandaag dat Jezus wordt herkend in het breken en delen.

Een visserswonder

In het verhaal van vandaag zijn zeven leerlingen samen aan het meer van Galilea. Deze informatie staat tussen de lezing van vorige week over Tomas en de lezing van vandaag. Ze gaan vissen. Ze vangen de hele nacht niets. Jezus staat in de ochtend op de oever, maar ze herkennen hem niet. Hij zegt hen het net aan de andere kant uit te gooien. U kent het verhaal wel. Daarna zit er zoveel vis in het net dat ze het niet meer in de boot konden trekken. We herkennen dit verhaal: ditzelfde wonder wordt bij Lucas beschreven als het gaat over de roeping van de leerlingen, dus aan het begin van hun tocht als leerling van en met Jezus. Bij zowel Marcus als Matteüs gaan de vissende leerlingen zonder wonder achter Jezus aan als die hen roept om Hem te volgen. Ze laten meteen hun netten achter zich om vissers van mensen te worden.

De versie van Johannes

Bij Johannes krijgt het verhaal een andere plaats: het staat aan het eind van het evangelie, aan het begin van de opdracht voor de leerlingen om ook zonder de nabijheid van Jezus zijn weg te vervolgen, leerling te blijven, de leer van Jezus te blijven verkondigen.

Jezus wordt herkend door een van de leerlingen, en Simon Petrus is degene die dan meteen uit de boot springt en naar hem toe waadt. Als de leerlingen aan land komen, zien ze dat er een vuurtje is met vis en brood. Ze begrijpen dat het Jezus was, maar ze durven het Hem niet te vragen. Jezus neemt het brood en geeft hun ervan, en hij geeft hen ook vis. Het verhaal eindigt dan vlak voor de lezing van vandaag die begint met de opmerking dat dit al de derde keer is dat Jezus aan de leerlingen verschijnt nadat hij uit de dood is opgestaan.

Als ik ga tellen kom ik tot vier. Maar dat komt omdat ik de verschijning in de tuin aan Maria van Magdala ook meetel. Maar goed.

Petrus, de rots

De zeven mannelijke leerlingen aan de oever van het meer hebben gegeten, en dan begint Jezus een gesprek met Simon Petrus. Het is mooi dat hier beide namen genoemd worden, want in het eerste hoofdstuk van Johannes hernoemt Jezus Simon. Er staat in het Aramees: ‘Maar voortaan zul je Kefas heten, dat is Petrus (de Latijnse vorm van het Griekse petros):  rots in het Nederlands. Alleen de evangelist Matteüs legt deze naamsverandering trouwens verder uit: ‘Jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen’ (Mt 16,18). Maar blijkbaar was bekend dat Petrus eerst Simon heette, en wordt deze naamsverandering  door alle evangelisten overgenomen. Bij Johannes wordt Petrus afwisselend Petrus en Simon Petrus genoemd. Ik kom er zo nog op terug.

Jezus begint dus een gesprek met Simon Petrus. Ik weet niet hoe het u verging, maar in de herhaling van de vragen klinkt voor mij meteen de herhaalde vraag door die na de arrestatie aan Petrus werd gesteld: ‘Ben jij soms ook een leerling van die man?’, ‘Nee, ik niet.’ En nog een keer. En ten slotte: ‘Maar ik heb toch gezien dat je bij hem was in de olijfgaard?’ En Petrus ontkent weer, en meteen kraaide er een haan. De haan kraaide een keer, Petrus ontkent het drie keer. Onthoud het goed voor een bijbelquiz.

Drie keer een verloochening, met veel spijt achteraf. En dan nu tot Petrus’ verdriet drie keer de vraag: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief, meer dan de anderen hier?’ ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’

‘Simon, zoon van Johannes, heb je me lief?’ ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’ ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van me?’ ‘Heer, u weet alles, u weet toch dat ik van u houd.’ Deze laatste keer staat erbij dat Petrus verdrietig wordt als hem de vraag voor een derde keer wordt gesteld. Maar het lijkt erop dat Jezus nog een appeltje te schillen heeft met Petrus.

Er moet iets worden rechtgezet. We weten maar al te goed dat het negatieve gedrag, het negatieve beeld heel lang aan iemand kan blijven plakken, veel langer dan een positief beeld. Simon Petrus heeft Jezus wel drie keer verloochend. Blijft hij nu een leugenaar, een loochenaar? Onbetrouwbaar? Jezus lijkt dit beeld recht te willen zetten. Het hele laatste hoofdstuk van de evangelist Johannes lijkt aan het verhaal toegevoegd te zijn om van Simon, ‘Hij [God] heeft gehoord’, weer Petrus te maken. Degene die door Jezus zelf is aangewezen als herder voor de schapen. Daarom moet hij drie keer ‘ja’ zeggen, waar hij op Goede Vrijdag drie keer ‘nee’ zei. Om aan te geven dat hij wel degelijk standvastig is, een rots, Petrus: een man om op te bouwen.

Een vraag aan ons

En dan de inhoud van de vragen: ‘Heb je mij lief, houd je van mij?’ ‘U weet dat ik van u houd.’ We kunnen ons dat misschien bij Petrus nog wel voorstellen, dat er een liefde was naar Jezus toe. Een liefde die Petrus volhield tot de martelaarsdood, die hier al in bedekte termen wordt voorspeld. Maar door de herhaling klinkt de vraag ook door naar ons toe. Hoe kunnen wij zeggen dat we van Jezus houden? We kennen dat wel, houden van. Ik houd van mijn vrouw, van mijn man. We ervaren genegenheid van elkaar. Er is intimiteit. Die gevoelens snap ik. Maar die voor Jezus? We houden van onze kinderen, kleinkinderen, zeker. En zij houden van ons. We steunen elkaar door dik en dun. We zijn blij met elkaar. We hebben samen plezier en maken tijd voor elkaar. Maar wat betekent het om te houden van iemand die 2000 jaar geleden leefde, stierf en leefde? Ik probeer mijn medemens lief te hebben. Ik houd ook van de katten. Lieve beesten, als ze niet een week wegblijven. Hoewel, dan voel je de liefde misschien nog wel sterker. Maar hoe voelt het om Jezus lief te hebben? Het is ingewikkeld.

Natuurlijk gaat het om een ander soort liefde dan bijvoorbeeld het houden van lekkere dingen. Die dingen gebruik ik vooral omdat ik van mezelf houd, en mezelf iets lekkers gun. In de tekst staat in de vragen van Jezus het woord ‘agapè’: belangeloze liefde. De liefde die niet gaat om zelfbevrediging, maar waarmee je zegt dat je er voor de ander wil zijn, hem of haar wil dienen.

Belangeloze liefde

Dat klinkt ook door in het gebod dat Jezus aan zijn leerlingen, aan ons, gaf: ‘Dit is mijn gebod, dat je elkaar liefhebt’. En hij zei: ‘Er is geen grotere liefde, dan je leven te geven voor je vrienden.’ Het gaat niet om geloofswaarheden, maar om geloofsvaardigheden. Zo brengen we geloof in de praktijk: er zijn voor de ander, belangeloze liefde. Dat is wat Jezus vraagt.

Petrus antwoordt met een ander woord: ‘fileoo’. Dat betekent ‘houden van’ met passie, gevoel, sympathie, vriendschap. We kennen het in woorden als bibliofiel, heterofiel, homofiel, filosofie. Het gaat dan om een persoonlijk ervaren band tussen jezelf en datgene of diegene waar je van houdt. Dat is iets of iemand waarmee je een relatie aangaat. Dat is een proces waar je in groeit, dat sterker wordt naarmate je er meer ruimte aan geeft.

Blijk van vertrouwen

Na het herstel van de verziekte relatie tussen Jezus en Petrus, na de relatietherapie, krijgt de voormalige verloochenaar een sleutelpositie in de organisatie en leiding van de kerk. ‘Weid mijn lammeren, hoed mijn schapen,’ geeft Jezus hem tot drie keer toe de opdracht. ‘Petrus ben jij. En op deze rots zal ik mijn kerk bouwen,’ hoorden we al bij Matteüs. Ik had al beloofd er nog een keer op terug te komen.

Jezus geeft Simon als Petrus het vertrouwen: ‘Ik hou ook van jou, Petrus! Ik weet wie je bent, maar ik geloof in je. Jij bent precies de man, de vrouw, die ik nodig heb, die God voor de wereld nodig heeft en die de kerk nodig heeft’.’

Petrus als de herder die de schapen en de lammeren weidt. Dat zijn wij dan. En wie is onze herder? Jezus zelf, God zelf. Daarvan zingen en bidden we zo meteen in Psalm 23: de Heer is mijn herder.

Elkaars schapen en herder

Op het graf van de aangewezen herder bouwde uiteindelijk, honderden jaren na diens dood, de roomse kerk zich uit als hoeder van de schapen, als opvolgers van Petrus. De zetel van de paus, de Heilige Stoel, wordt namelijk gezien als de zetel van Petrus. Maar Jezus bouwde geen kerken. Jezus inspireerde leerlingen die weer geloofsgemeenschappen stichtten, organiseerden en leidden om weerstand te bieden aan de druk van de buitenwereld. De eerste christenen hadden elkaar nodig voor bemoediging en ondersteuning. Door de onderlinge verbondenheid was men ook in staat de ambities waar te maken: dat is, de liefde en het leven waar Jezus voor stond, te delen met de wereld. We hebben elkaar nodig, om elkaars schapen en herder te zijn.

In deze tijd denken veel mensen dat geloof iets individueels is. Maar Jezus zegt tegen Petrus en tegen ons: ‘Volg mij’. En dat kunnen we niet alleen. Want zonder medereizigers zou het volgen van Jezus best wel eens zwaar kunnen worden. En dan kan de liefde snel bekoelen.

 

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *