Het kan ook anders
Overweging op zondag 6 april 2025
door Ineke Lamers
Bij: Jesaja 58, 7-10 en Lucas 20, 9-19
Volgende week is het Palm- en Passiezondag. Het einde van de veertigdagentijd komt in zicht. Oude liturgische tradities zeggen dat vanaf vandaag, zondag Judica – Doe mij recht – de Passietijd begint. Het leesrooster wil nog eens benadrukken – door het fragment uit Jesaja 58 over het juiste vasten – waar het níet om gaat in deze periode. Het gaat niet om mooie woorden en gebaren, maar om wat je daadwerkelijk doet: misdadige ketenen losmaken, het neerdrukkende juk wegtillen en breken, verdrukten bevrijden. De passage uit het Lucasevangelie is heel bekend – het verhaal over de pachters van een wijngaard die niet het afgesproken deel willen afdragen aan de eigenaar van de wijngaard. Maar zo simpel ligt het misschien wel niet…
Een parabel over een wijngaard
Jezus, de selfmade rabbi uit de provincie, uit Galilea, onderricht het volk in de tempel in Jeruzalem dat daar in grote getale op afkomt. Dat is een doorn in het oog van hogepriesters, schriftgeleerden en de leiders van het volk, het bedreigt hun informele en formele macht.
De gelijkenis die Jezus vertelt, grijpt terug op Jesaja 5: het lied van de wijngaard die ondanks veel zorg toch alleen wrange druiven voortbrengt. Die wijngaard wordt vernietigd, dat is te zeggen: de bescherming eromheen wordt vernietigd. De ranken blijven staan, maar worden niet meer gesnoeid, zullen geen regen meer krijgen, het onkruid zal niet gewied worden. Zij zullen uiteindelijk ten onder gaan. Dit stuk Bijbelse poëzie klinkt mee als we die parabel horen over een andere wijngaard, in Lucas, en ook in Marcus en Mattheus.
Anti-judaïstische uitleg
De gelijkenis die de drie evangelisten Jezus laten vertellen heeft een zeer lange anti-judaïstische uitleggeschiedenis. Dat begint al vanaf de 2e eeuw. Dan verschuift de balans in aantallen tussen volgelingen van Jezus uit het Jodendom en uit het heidendom naar de laatste groep. Immers: het geloof in Jezus als de Messias heeft zich dan ver buiten Israël en buiten het Jodendom verspreid.
Een bepaalde uitleg van de gelijkenis van vandaag ligt hieraan ten grondslag. Ik citeer een exegetisch tijdschrift: ‘De planter van de wijngaard is God, de wijngaard is Israël, de pachters zijn de Joden, de knechten zijn de profeten, de geliefde zoon is Jezus, de anderen – aan wie de wijngaard gegeven wordt – staan voor de kerk, het doden van de pachters staat voor de verwerping van Israël’. Einde citaat. Vervangingstheologie is de Nederlandse term voor deze eeuwenoude theologische duiding: het Jodendom heeft afgedaan, God heeft het oude verbond verbroken en is een nieuw verbond aangegaan; de Kerk is de opvolger van het Joodse volk, het Bijbelse Israël. Nog na de Holocaust is deze theologie gangbaar, in allerlei christelijke stromingen en kerkgenootschappen. En ook nu nog in meerdere of mindere mate.
Uitleg van Luise Schottroff
Hoe dan wel? Luise Schottroff, een in 2015 overleden Duitse feministische bijbelwetenschapper, kiest als uitgangspunt altijd een sociaalhistorische en feministische blik, gefocust als ze is op recht en onrecht. En vanuit deze blik leest ze de parabel anders. De man die de wijngaard aanlegt is niet God. Dit is geen variant op Jesaja 5, al spelen die beelden natuurlijk mee.
Schottroff stelt: deze gelijkenis wordt verteld omdat er sprake is van structurele uitbuiting van kleine boeren door grootgrondbezitters. En die kleine boeren reageren in het verhaal met tegengeweld wanneer ze de gelegenheid krijgen. Er is in de joodse gemeenschap sprake van onrechtvaardige verhoudingen, van intern geweld. Dát is wat Jezus hier aan de orde stelt, ten overstaan van gewone mensen én van de hogepriesters, schriftgeleerden, leiders van het volk.
Jezus vertelt dat uiteindelijk de eigenaar zelf komt, de wijnbouwers doodt en de wijngaard aan anderen geeft. En de mensen in de tempel zeggen: ‘Dat nooit!’ Maar wat zeggen ze daarmee? Dat de eigenaar het recht niet heeft om eerst land in te pikken, dan de oogst op te eisen, te doden en weg te geven? Dat de pachters het recht niet hebben om te doden en toe te eigenen? Dat het nooit zover had moeten komen dat dit geweld en tegengeweld zich voordoen? Ik weet het niet.
Gerechtigheid als hoeksteen
En dan komt die zin over de afgekeurde steen die de hoeksteen is geworden en die doet struikelen en kan verpletteren. In de lijn van Schottroff zou ik zeggen: die hoeksteen is gerechtigheid. Die hoeksteen is bij het toe-eigenen van het land afgekeurd, die hoeksteen is bij de reactie op het onrecht genegeerd. En dat is dodelijk voor beide partijen, dat bevordert het leven niet. Én deze uitspraak is misschien ook wel een belofte: dit geweld kan en zal ooit een einde hebben.
Bij Lucas maakt Rabbi Jezus ondanks zijn schriftgeleerdheid deel uit van het volk. Hij hoort duidelijk niet bij de machthebbers. Hij is een provinciaaltje uit Galilea. Hij komt consequent op voor wie in de marge geduwd worden en heeft een pijnlijke boodschap: bekeer je! En die boodschap is vooral gericht aan de machtigen, de welvarenden, de wind mee-hebbers. En sowieso aan uitbuiters, onrechtvaardigen, onbarmhartigen, uitsluiters.
En ja: óók aan de zondaars die opvallen, zoals de tollenaars en de hoeren, wordt gevraagd zich te bekeren, en óók aan iedereen die klein onrecht doet. Toch iks het vooral het structurele onrecht dat hier aangeklaagd wordt.
De invloedrijken in de tempel, de hogepriesters en schriftgeleerden betrekken de parabel terecht op zichzelf: zij kennen hun eigen gebrek aan rechtvaardig handelen, maar bekeren zich niet. Zij staan op het punt hem gevangen te laten nemen. Maar zij vrezen het mogelijke tegengeweld van het volk.
Gerechtigheid bij Jesaja
De uitleg van Luise Schottrof staat in een sterke traditie lezen we bij Jesaja. ‘Is dit niet het vasten dat ik verkies: misdadige ketenen losmaken, de banden van het juk ontbinden, de verdrukten bevrijden en ieder juk breken?’ lezen we. En hoe doe je dat dan? Nou, dat is niet zo heel moeilijk te bedenken: brood delen, onderdak delen, kleding delen, je bekommeren om je medemensen.
Wie kan daar tegen zijn als mens van goede wil? Nou ja, minister Faber kan daar tegen zijn als die noodlijdende mens toevallig niet in Nederland geboren is en hier zijn of haar of hun heil en veiligheid komt zoeken en kleinzielig lintjes weigeren aan wie zich voor die heil- en veiligheidszoekers inzet. Maar: laten we de splinter in ons eigen oog niet vergeten… Bij ons allemaal is er de zoektocht naar een balans tussen een ‘ik die er mag zijn’ en een ‘ik die niet leeft ten koste van anderen’. In die zin zijn we allemaal nog steeds niet thuis aangekomen.
Laten wij zingend bidden dat de ENE ons thuisbrengt uit onze ballingschap!
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!