De aanhouder wint

Overweging op zondag 19 oktober 2025 door Arthur van Tongeren

Bij: Genesis 32, 23-32 en Lucas 18, 1-8

 

Genesis 32, 23-32
Het was nog nacht toen Jakob opstond en de Jabbok overstak op een doorwaadbare plaats, samen met zijn beide vrouwen, zijn twee bijvrouwen en zijn elf zonen. Nadat hij hen over de rivier had geholpen, bracht hij ook al zijn bezittingen naar de overkant. Maar zelf bleef hij achter, helemaal alleen, en er worstelde iemand met hem totdat de dag aanbrak. Toen de ander zag dat hij het niet van hem kon winnen, raakte hij Jakobs heup aan, en daardoor raakte Jakobs heup tijdens die worsteling ontwricht. Toen zei de ander: ‘Laat mij gaan, het wordt al dag.’ Maar Jakob zei: ‘Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent.’ De ander vroeg: ‘Hoe luidt je naam?’ ‘Jakob,’ antwoordde hij. Daarop zei hij: ‘Voortaan zal je naam niet Jakob zijn maar Israël, want je hebt met God en mensen gestreden en je hebt gewonnen.’ Jakob vroeg: ‘Zeg me toch uw naam.’ Maar hij kreeg ten antwoord: ‘Waarom vraag je naar mijn naam?’ Toen zegende die ander hem daar. Jakob noemde die plaats Peniël, ‘want,’ zei hij, ‘ik heb oog in oog gestaan met God en toch is mijn leven gered.’ Zodra hij bij Penuel was overgestoken, ging de zon over hem op. Jakob liep mank.

Lucas 18, 1-8
Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven: ‘Er was eens een rechter in een stad die voor God geen ontzag had en zich van de mensen niets aantrok. Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: “Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander.” Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik voor God geen ontzag en trek ik me van de mensen niets aan, toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.’ Toen zei de Heer: ‘Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? Hij hoort hen immers geduldig aan. Ik zeg jullie dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal Hij dan geloof vinden op aarde?’

Het  verhaal van Jakob

Als je het over aanhouders hebt, kun je haast niet om Jakob heen. Weet u het nog? Al in de moederschoot streed hij met zijn tweelingbroer Esau. Tot op het allerlaatste moment zelfs: bij de geboorte hield hij Esau, de eerstgeborene, bij de enkel vast. Jakob, zijn naam betekent zoiets als beetnemer, bedrieger. Hij ontfutselt zijn broer het eerstgeboorterecht voor een bord linzen, hetgeen hem later de zegen van zijn oude vader Isaak oplevert, na alweer een list. Om de woede van zijn broer Esau te ontlopen vlucht hij naar het land van zijn moeder ‘om enkele dagen bij zijn oom Laban te verblijven’. Die dagen worden jaren, omdat hij op zijn beurt door zijn oom bedrogen wordt als hij met Rachel, de jongste dochter, wil trouwen. Lang verhaal kort: uiteindelijk krijgt hij ook de door hem begeerde Rachel, maar dan zijn inmiddels vele jaren verstreken.

In de lezing van vandaag treffen wij hem op het punt waar hij de rivier de Jabbok over wil steken, op weg terug naar zijn geboorteland. Hij kent deze rivier, jaren eerder stak hij die over toen hij op de vlucht was. Daar, aan de oever waar hij overnachtte – bij Bethel (‘huis van God’) – had hij destijds een visioen van een ladder uit de hemel, waarlangs engelen afdaalden en opklommen. Toen ook kreeg hij de belofte van terugkeer en een rijk nageslacht – niet slecht voor een bedrieger, zou ik zeggen. Nu, vele jaren later, staat hij op dat punt van terugkeer. Hij vreest hetgeen hem mogelijk te wachten staat: wie zegt immers dat Esau zich niet alsnog op hem wil wreken? Als een soort zoenoffer zendt hij de helft van zijn rijk bezit aan schapen, geiten, kamelen voor hem uit om Esau gunstig jegens hem te stemmen. Ook vrouwen en kinderen laat hij voor hem uitgaan; zelf overnacht hij bij de rivier. Daar worstelt hij die nacht ‘met een man’ staat er. Misschien ook is hij in gevecht met zichzelf, met zijn angst, zijn geweten. Die man wordt niet nader benoemd, sommigen zeggen dat het een rivierdemon is, anderen zeggen: een engel, of God zelf. Hoe dan ook, Jakob geeft niet op en vecht door tot de dageraad. Hij wil de ander niet laten gaan voordat deze hem zegent, hoorden we. Die ander vraagt naar zijn naam. Wat gaat Jakob zeggen? Blijft hij de bedrieger? Maar nee, Jakob is veranderd, zegt zijn naam en ontvangt de begeerde zegen. En een nieuwe naam: Israël – strijder Gods. Met de zegen van God op zak, durft hij zijn land wel weer in om zijn broer onder ogen te komen. En die heupblessure die hem kreupel maakt? Een bijkomstigheid voor iemand die God heeft gezien – dat overleef je normaal gesproken niet.

Het verhaal van de weduwe

Als je over aanhouders spreekt kun je net zomin om die weduwe heen, waar Lucas in zijn evangelie over verhaalt. De parabel die Jezus vertelt wordt vaak aangeduid als die over ‘de onrechtvaardige rechter’ – maar het ook gebruikte kopje ‘het volhardend gebed’ doet deze naar mijn mening meer recht. Die rechter is in zekere zin maar een bijfiguur, het draait om die weduwe, die weet dat zij in haar recht staat en dat steeds maar weer blijft opeisen bij hem. Die rechter deugt natuurlijk voor geen meter, zoveel wordt wel duidelijk gemaakt. Hij heeft, zo staat er, geen ontzag voor God en trekt zich van de mensen niets aan. Hij heeft dus wel weet van God, maar kiest ervoor deze buitenspel te zetten in zijn leven – dan ben je in Bijbelse zin op een doodlopende weg. Bovendien verzaakt hij ook in professioneel opzicht zijn taak: hij is immers aangesteld om recht te doen aan ieder mens die hem daarom vraagt. Dat geldt in het bijzonder voor weduwen en wezen, die in de Bijbel model staan voor de meest weerloze mensen in de samenleving. Maar daar heeft hij kennelijk lak aan, want hoe die arme vrouw ook bij hem bidt en smeekt om haar recht te doen, hij wil dat ‘lange tijd niet doen’. Ten slotte gaat hij toch overstag, maar niet omdat hij zijn fout heeft ingezien en daarom zijn leven gebeterd heeft. Nee, enkel om van het eeuwige gezeur van die vrouw af te zijn. Dus haar aanhoudend bidden en smeken, heeft uiteindelijk het gewenste resultaat tot gevolg. En Jezus zegt: ‘Luister wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? (…) Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht zal verschaffen.’

Volharden in geloof

De rechtvaardigheid van God stelt Jezus hier tegenover de onrechtvaardigheid van de rechter uit de parabel. We zouden makkelijk kunnen denken dat als we maar roepen (of bidden) tot God, deze ons wel zal verhoren. Maar bedoelt Jezus dat wel? Als dat zo zou zijn, zou menig sportwedstrijd een probleem opleveren, wanneer beide opponenten hun ogen ten hemel richten en een kruis slaan… En wat als iemand ziek is en ondanks gebed niet herstelt? Heeft hij of zij dan niet hard genoeg gebeden? Het begint dan te lijken op die kreet die je vooral hoort uit de mond van mensen die het gemaakt hebben in het leven: succes is een keuze. Alsof iets graag willen, of ervoor bidden, automatisch zal leiden tot het gewenste resultaat. Zo is het natuurlijk niet. Kan het laatste vers uit de evangelielezing de bedoeling van Jezus misschien verduidelijken? Daar staat: ‘Maar als de Mensenzoon komt, zal Hij dan geloof vinden op aarde?’ Nu roept dat in eerste instantie ook meteen weer een vraag op: over welk geloof heeft Jezus het hier? De voorafgaande parabel en Jezus’ leven en leer indachtig, kan hij maar één ding bedoelen, denk ik. Het gaat om een volhardend geloof dat deze wereld ooit een leefbare plek zal zijn voor iedere mens die leeft. Er wordt van ons dus gevraagd volhardend te bidden om recht en rechtvaardigheid voor alle mensen. Blijven bidden en smeken om een einde aan onrecht, honger, oorlog en geweld – tegen beter weten, tegen de verdrukking en de feiten van alledag in.

Of, zoals we aan het begin van deze viering zongen: ‘mensen die roepen, smeken en bidden jou om genade, liefde, brood.’ En daarbij ‘dat wij ooit worden mensen als mensen.’ Dat betekent: mens worden ten volle, mens naar Gods beeld. Dat vraagt doorzettingsvermogen, moed, volharding. Dat is strijden met je eigen angsten en beperkingen. Dat is worstelen met je geloof en ongeloof, met God en mensen, doorheen de nacht – tot de morgen daagt van een nieuwe dag. In de hoop als nieuw geboren in het licht te staan. In de overtuiging dat het kan, dat we het uithouden totdat die nieuwe rechtvaardige wereld er zijn zal. In de wetenschap dat Hij niet slapen zal, Israëls behoeder, wiens naam is ‘Ik-zal-er-zijn’. Die ons hoort en ziet en komt bevrijden, die is: liefde in ons en boven ons uit.

Zo moge het zijn.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *